Toegang tot de instellingen van de printerdriver
In deze sectie worden de veelvoorkomende afdruktaken beschreven die via de printerdriver
geregeld worden. (De printerdriver is het softwareonderdeel waarmee afdruktaken naar de
printer worden gestuurd.) U kunt instellingen tijdelijk wijzigen voor de afdruktaken die u afdrukt
terwijl het programma nog geopend is. U kunt ook permanent wijzigingen aanbrengen in de
standaardinstellingen, die nu en later van kracht zijn.
Besturingssysteem
Windows 98, 2000, Me,
XP (32-bit)
Mac OS 9.x
Mac OS X
* Toegang tot standaardprinterinstellingen kunnen beperkt zijn en daarom niet beschikbaar.
De Help van de printerdriver gebruiken (alleen Windows)
De Help voor de printerdriver staat los van de Help-schermen in een programma. U kunt de Help
voor de printerdriver op twee manieren activeren.
32 Afdruktaken
Instellingen tijdelijk wijzigen voor
actuele afdruktaken
Klik in het menu Bestand op Afdrukken,
selecteer deze printer en klik vervolgens
op Eigenschappen. (De daadwerkelijke
stappen kunnen variëren; dit is de meest
gebruikte methode.)
Selecteer Opslaan in het menu Bestand.
Wijzig de gewenste instellingen in de
verschillende vervolgmenu's.
Selecteer Opslaan in het menu Bestand.
Wijzig de gewenste instellingen in de
verschillende vervolgmenu's.
Klik op de knop Help waar het in de printerdriver verschijnt. De Help-vensters bevatten
gedetailleerde informatie over het gebruikte specifieke driver.
Wanneer u het volgende ziet:
weer te geven waar de ballon aan grenst.
Standaardinstellingen permanent wijzigen*
Wijs Instellingen aan in het menu Start en klik
vervolgens op Printers of Printers en faxen. Klik met de
rechtermuisknop op het printerpictogram en kies
Eigenschappen. Veel functies zijn ook beschikbaar als u
in plaats hiervan de opdracht Afdrukvoorkeuren kiest
(2000 en XP).
Selecteer Opslaan in het menu Bestand. Klik na het
wijzigen van instellingen in een vervolgmenu op
Instellingen opslaan.
Selecteer Opslaan in het menu Bestand. Wijzig de
gewenste instellingen in de verschillende vervolgmenu's
en klik vervolgens in het hoofdvervolgmenu op
Aangepaste instellingen opslaan. Deze instellingen
worden als de optie Aangepast opgeslagen. Om de
nieuwe instellingen te gebruiken moet u de optie
Aangepast telkens selecteren wanneer u een
programma opent en gaat afdrukken.
i
, klikt u erop om informatie over een veld, optie of knop
NLWW