7 Inbedrijfstelling
De CO
-waarde bij minimaal brandervermogen mag niet
2
onder de volgende grenswaarden vallen:
• voor aardgas:
niet onder 8,5%
• voor vloeibaar gas: niet onder 10,5%
• Worden de grenswaarden bij minimaal
brandervermogen onderschreden, neem dan
a.u.b. contact op met de Solvis-klantenservice,
zie
tel.nr. blz. 4.
• CO
-waarde niet bij minimaal brandervermogen
2
corrigeren.
• Bij vloeibaar gas installaties bevinden zich na
de eerste keer afvullen van de vloeibaar-
gastank vaak nog stikstofresten in de tank.
• Na de tweede keer afvullen kan zich om die
reden de samenstelling van het gas nogmaals
veranderen.
• Na de tweede keer afvullen van de tank de
instelling van de brander controleren (CO
gehalte in het rookgas).
• Indien bij de eerste inbedrijfstelling van de
installatie de brander niet bij de eerste poging
ontsteekt, kan nog aanwezige lucht in de
gasleiding de oorzaak zijn.
• De ontstekingsprocedure kan meerdere malen
herhaald worden. Na de vijfde poging verschijnt
een foutmelding in de display van de
systeemregelaar SolvisControl, zie
„Branderautomaat is vergrendeld", hoofdstuk
„Oplossingen voor problemen", blz. 44.
• De voordruk wordt bij storingen aan de brander
gecontroleerd en moet binnen het bereik van
20 – 60 mbar liggen.
• Voor de controle van de stromingsdruk van het
gas bij lopende brander dient het meetpunt
afb. 50 (2).
34
7.4 Opwarmen van de
verwarmingsinstallatie
Verwarmingswater „thermisch inhiberen"
Het verwarmingswater voor de inbedrijfstelling van het
zonnecircuit op ca. 60 °C, gemeten aan de
verwarmingsbuffer bovenin (S4), compleet opwarmen.
Daardoor wordt voorkomen dat zich de nog aanwezige
ketelsteenveroorzakers in het verwarmingswater op de
zonne-warmtewisselaar concentreren.
Door het instellen van de maximale
aanvoertemperatuur voor de verbuikers wordt bereikt,
dat zich de resterende ketelsteenvorming gericht en
gelijkmatig over de warmtewisselaaroppervlakken
verdeelt.
Indien de verwarmingsgroepen dit
temperatuurtechnisch gezien toelaten, dient de hoge
aanvoertemperatuur ook onder pompenvollast door
alle verwarmingscircuits gepompt te worden, teneinde
het totale verwarmingswater te bereiken.
-
2
1. Voor het circuleren van het voorraadboilervolume de
warmwaterpomp (uitgang 2) tijdens het opwarmen
op de SolvisControl op „IN" (handmodus) schakelen
(„Installateur Menu > Uitgangen > Handmodus").
2. Brander op maximaal vermogen instellen
(„INSTALLATEUR Menu > Verwarming >
Onderhoudsfunctie").
De actuele voelerwaarden worden op de
SolvisControl afgelezen.
Vuldruk van de verwarmingsinstallatie instellen
1. Na het opwarmen van de installatie de vuldruk aan
de voorraadboiler op de volgende manier instellen:
• Vuldruk = 2,5 bar
• Bedraagt het verschil tussen het hoogste punt van de
verwarmingsradiatoren en de onderkant van de
voorraadboiler meer dan 20 m, dient een
systeemscheiding aangebracht te worden.
2. Na meerdere dagen de vuldruk opnieuw controleren
en eventueel ontluchten.
Voorraadboiler ontluchten
WAARSCHUWING
Gevaar door stoom afblazen bij het ontluchten
van de voorraadboiler
Verbrandingen aan handen en gezicht mogelijk.
• Slang en geschikte opvangbak voor een
ontluchting zonder gevaar gebruiken.
1. Slang op de ontluchter steken.
2. Voorraadboiler zorgvuldig ontluchten.
SolvisMax Gas · Technische wijzigingen voorbehouden 10.09 · F 20-NL SOLVIS