Servicehandboek IGV 689.1
De mate van cavitatievorming kan worden gemeten door de effectieve motorsnelheid met
een vastgelegde objectieve snelheid te vergelijken.
Door deze vergelijking kan de "snelheidsfout" worden bepaald, met name als de motor
sneller dan de objectieve snelheid draait.
Op dat moment herkent het systeem een mogelijke cavitatievorming, waarbij met twee parameters
rekening moet worden gehouden:
1. snelheidsfout
2. duur van de cavitatievorming
1.
Snelheidsfout
De snelheidsfout moet groter dan de overeenkomstige drempelwaarde zijn.
Om vast te stellen of deze voorwaarde is vervuld, telt het elektronisch controlesysteem de
waarde van de objectieve snelheid samen met de drempelwaarde.
Objectieve snelheid
2.
Duur van de cavitatievorming
Testresultaten hebben aangetoond dat een typische cavitatievorming normaal ca. 200 msec.
duurt.
Het is dus de taak van dit systeem een cavitatievorming te herkennen en het exacte ogenblik
te bepalen waarop de waterkringloop het dynamisch evenwicht heeft bereikt.
Om het optreden van een cavitatievorming te herkennen, moet daarom een snelheidsfout
worden geregistreerd die aan de volgende parameters voldoet:
hoger dan de drempelwaarde
duur van meer dan 200 msec.
Registratie van de "LMI"-waterstand
Als het watertoevoer-controlesysteem de toestand van dynamisch evenwicht vaststelt, voert
het een aantal tests uit om de stabiliteit van deze bedrijfstoestand te controleren en vast te
stellen of de "LMI"-waterstand bereikt is.
Uitsluitend voor intern gebruik
Drempelwaarde
tpm
2300
Snelheidsfout
tpm
40
tpm
> 2340
19