Installatie en Aansluiting
OPMERKING!
Om de digitale ingangen als "actief laag" te gebruiken, verwijdert u de jumper tussen XC1:11 en 12
en plaatst u deze tussen XC1:12 en 13.
3
Afbeelding 3.20 - Connector XC1 en DIP-schakelaars voor het selecteren van het type signaal van de anologe ingangen en uitgangen
De analoge ingangen en uitgangen zijn in de fabriek ingesteld om te werken in het bereik 0 tot 10 V; deze
instelling kan worden veranderd door gebruik van DIP-schakelaar S1.
Tabel 3.7 - Configuratie van DIP-schakelaars voor het selecteren van het type signaal van de anologe ingangen en uitgangen
Signaal
AI1
Snelheidsreferentie (op afstand)
AI2
Geen functie
AO1
Snelheid
AO2
Motorstroom
De parameters die betrekking hebben op de analoge ingangen en uitgangen (AI1, AI2, AO1, en AO2) moeten
overeenkomstig de instellingen van de DIP-schakelaars en de gewenste waarden worden geprogrammeerd.
Volg de instructies hieronder voor de juiste installatie van de stuurkabels:
1. Draaddikte: 0,5 mm² (20 AWG) tot 1,5 mm² (14 AWG).
2. Maximaal aandraaikoppel: 0,50 N.m (4.50 lbf.in).
3. Gebruik afgeschermde kabels voor de aansluitingen in XC1 en leid de kabels afzonderlijk van de resterende
circuits (vermogen, 110 V / 220 V wisselspanning, etc.), zoals weergegeven in
3-23. Als besturingskabels andere kabels moeten kruisen, moet dit loodrecht er tussen gebeuren met een
minimumafstand van 5 cm (1,9 in) op het kruisingspunt.
3-28 | CFW-11
1
XC1
29
Fabrieksinstelling
DIP-schakelaar
Selectie
UIT: 0 tot 10 V (fabrieksinstelling)
S1.4
AAN: 4 tot 20 mA / 0 tot 20 mA
UIT: 0 tot ±10 V (fabrieksinstelling)
S1.3
AAN: 4 tot 20 mA / 0 tot 20 mA
UIT: 4 tot 20 mA / 0 tot 20 mA
S1.1
AAN: 0 tot 10 V (fabrieksinstelling)
UIT: 4 tot 20 mA / 0 tot 20 mA
S1.2
AAN: 0 tot 10 V (fabrieksinstelling)
Slot 5
Slot 1 (wit)
Slot 2 (geel)
Slot 3 (groen)
Slot 4
Fabrieksinstelling
UIT
UIT
AAN
AAN
Tabel 3.6 op pagina