De eigenschappen van de kabel die gebruikt wordt voor de verbinding tussen de frequentieregelaar en de
motor, en de fysieke locatie hiervan zijn buitengewoon belangrijk om elektromagnetische storingen van andere
apparatuur en het verkorten de levensduur van de door de frequentieregelaar aangedreven motorwikkelingen
en motorlagers te vermijden.
Aanbevelingen voor motorkabels:
Onafgeschermde kabels:
Kan worden gebruikt als het niet nodig is om te voldoen aan de Europese richtlijn voor elektromagnetische
compatibiliteit (2014/30/EU).
Houd de motorkabels uit de buurt van andere kabels (signaalkabels, sensorkabels, stuurkabels, etc.)
overeenkomstig
Tabel 3.6 op pagina
De emissie van de kabels kan worden gereduceerd door ze in een metalen leiding te installeren die aan
beide uiteinden geaard moet worden.
Sluit een vierde kabel tussen de aarde van de motor en de aarde van de frequentieregelaar aan.
OPMERKING!
Het magnetische veld dat ontstaat door de stroomcirculatie in deze kabels kan stroom opwekken in
naburige metalen onderdelen, deze verwarmen en aanvullende stroomverliezen veroorzaken. Houd
daarom de 3 (drie) kabels (U, V, W) altijd bij elkaar.
Afgeschermde Kabels:
Ze zijn verplicht wanneer moet worden voldaan aan de richtlijn elektromagnetische compatibiliteit (2014/30/
EU), zoals gedefinieerd door de norm EN 61800-3 "Regelbare snelheid elektrische aandrijfsystemen". Deze
kabels dienen hoofdzakelijk om de stralingsemissie in het radiofrequentiebereik te reduceren.
Voor het type en de installatievoorschriften verwijzen wij u naar de aanbevelingen van IEC 60034-25 "Richtlijn
voor het ontwerp en de eigenschappen van kooiankermotoren die speciaal ontworpen zijn voor aandrijving
door omvormers" - zie het overzicht in
eneventuele wijzigingen die verband houden met nieuwe revisies.
Houd de motorkabels uit de buurt van andere kabels (signaalkabels, sensorkabels, stuurkabels, etc.)
overeenkomstig
Tabel 3.6 op pagina
Het aardingssysteem dient goed aangesloten te zijn tussen de verschillende installaties zoals de aardingspunten
van de motor en de frequentieregelaar. Het spanningsverschil of de impedantie tussen de verschillende
punten kan de circulatie van lekstroom tussen de geaarde installaties veroorzaken en elektromagnetische
interferentieproblemen tot gevolg hebben.
Tabel 3.6 - Minimale scheidingsafstand tussen motorkabels en alle andere kabels
3-23.
Afbeelding 3.16 op pagina
3-23.
Kabellengte
Minimale Scheidingsafstand
≤ 30 m (100 ft)
> 30 m (100 ft)
Installatie en Aansluiting
3-24. Zie de norm voor verdere details
≥ 10 cm (3,94 in)
≥ 25 cm (9,84 in)
3
CFW-11 | 3-23