De constructiewijze van de fundering dient het doorgeven
van trillingen aan de motor en trillingen als gevolg van
resonantie te helpen voorkomen. Zie onderstaande figuur.
Liniaal
Voetlocatie
4.5 Het balanceren en plaatsen
van koppelingshelften
en snaarschijven
De motor wordt standaard met een halve spie
uitgebalanceerd.
Koppelingshelften of snaarschijven moeten na het uitfrezen
van spiebanen worden gebalanceerd. Het balanceren
dient aan de hand van de voor de betreffende motor
gespecificeerde methode plaats te vinden.
De koppelingshelften en snaarschijven moeten met behulp
van daarvoor geschikt gereedschap waarmee de lagers
niet beschadigd worden, worden gemonteerd.
Plaats nooit een koppelinghelft of snaarschijf door er met
een hamer op te slaan. Druk nooit een wringstaaf tegen
de behuizing van de motor om een koppelingshelft of
snaarschijf te verwijderen.
4.6 Plaatsing en uitlijning
van de motor
Zorg dat er voldoende vrije ruimte rond de motor is voor
optimale luchtcirculatie. Het wordt aanbevolen om een
speling te hebben tussen het ventilatordeksel en de
muur, enz., van ten minste de helft van de luchtinlaat van
het ventilatordeksel. Aanvullende informatie kan worden
gevonden in de productcatalogus of op de maattekeningen
die beschikbaar zijn op onze website: www.abb.com/
motors&generators.
Een correcte uitlijning is belangrijk bij het voorkomen van
lagerschade, trillingen en mogelijke asdefecten.
Bevestig de motor op de fundering met behulp van
daarvoor geschikte bouten of draadeinden en plaats
vulplaatjes tussen de fundering en de motorsteunen.
Lijn de motor op de juiste manier uit.
Boor zonodig pasgaten en monteer de paspennen.
8
ABB-motoren en generatoren | Handleiding voor laagspanningsmotoren, 3GZF500730-85 Rev G 07-2016
OPMERKING! Het
hoogteverschil mag niet meer
dan ± 0,1mm afwijken van
andere motorvoeten.
Montagenauwkeurigheid van koppelingshelft: controleer of
tolerantie b minder is dan 0,05 mm en of het verschil van
a1 tot a2 kleiner is dan 0,05 mm. Zie ook afbeelding 2.
Controleer de uitlijning nogmaals na het vastdraaien van de
bouten of draadeinden.
Zorg ervoor dat de toelaatbare belastingswaarden van de
lagers, zoals vermeld in de productcatalogus, niet worden
overschreden.
Controleer of er voldoende luchtcirculatie rond de motor
is. Controleer of er geen extra warmte aan de motor wordt
afgegeven via dichtbij geplaatste apparatuur of direct
zonlicht.
Bij modellen met flensmontage (bijv. B5, B35, V1) dient de
constructie voldoende ruimte te laten voor luchtcirculatie
langs de buitenkant van de flens.
4.7 Radiale krachten
en snaaraandrijving
Span de drijfriemen aan volgens de aanwijzingen van de
fabrikant van de aangedreven apparatuur. Overschrijd nooit
de maximale snaarspanning (bijv. bij radiale lagerbelasting)
die staat vermeld in de desbetreffende productcatalogus.
WAARSCHUWING!
Te hoge snaarspanning leidt tot lagerschade of zelfs
tot schade aan de as.
4.8 Motoren met aftappluggen
voor condensvocht
Controleer dat de aftapgaten en -pluggen naar beneden
wijzen. Bij in verticale positie gemonteerde motoren kunnen
de aftappluggen in horizontale positie liggen.
De motoren met afsluitbare plastic aftappluggen worden
geopend geleverd. In een extreem stoffige omgeving dient
u alle aftappluggen te sluiten.
4.9 Bekabeling en elektrische
aansluitingen
De klemmenkast op de standaard enkeltoerige motoren
is normaal gesproken voorzien van 6 aansluitklemmen en
tenminste 1 aardklem.
Behalve de aansluitklemmen voor de windingen en de
aardklem kan de klemmenkast ook aansluitingen bevatten
voor thermistoren, verwarmingselementen of andere
randapparatuur.
Gebruik goedgekeurde kabelklemmen voor het aansluiten
van alle hoofdkabels. Kabels van randapparatuur kunnen
zonder aanpassingen op hun aansluitblokken worden
aangesloten.