6.2.3.5. Temperatuur
Voor V, U, I, P, Q, S, PF en E:
■ 300 ppm/°C, met 5% <I <120% en PF = 1
■ 500 ppm/°C, met 10% <I <120% en PF = 0,5 inductief
■ Offset in DC
V: 10 mv/°C typisch
I: 30 ppm x Inom /°C typisch
6.2.3.6. Ruisonderdrukking normale functie
De ruisonderdrukking bij de normale functie op nulleider is 140 dB typisch.
Zo voegt bijvoorbeeld een spanning van 230V toegepast op de nulleider 23 µV toe op de uitgang van de stroomsensoren AmpFlex
en MiniFlex, met als gevolg een fout van 230mA bij 50Hz. Op de andere stroomsensoren leidt dat tot een extra fout van 0,02% Inom.
6.2.3.7. Invloed van het magnetische veld
Voor stroomingangen waarop flexibele stroomsensoren MiniFlex of AmpFlex
6.2.4. STROOMSENSOREN
6.2.4.1. Gebruiksvoorzorgen
Zie de met uw stroomsensoren meegeleverde veiligheidsgegevens of gebruikshandleiding.
De ampèremeters en de flexibele stroomsensoren dienen voor het meten van de stroom die in een kabel circuleert, zonder de
kring te openen. Zij isoleren tevens de gebruiker van de in de kring aanwezige gevaarlijke spanningen.
De keuze van de te gebruiken stroomsensor hangt af van de te meten stroom en van de diameter van de kabels.
Wanneer u stroomsensoren installeert, richt de pijl die zich op de sensor bevindt, dan op de lading.
6.2.4.2. Technische gegevens
De meetgebieden zijn dezelfde als van de stroomsensoren. Zij kunnen soms verschillen van de door de PEL meetbare gebieden.
Raadpleeg de met de stroomsensor meegeleverde gebruikshandleiding.
a) MiniFlex MA194
De flexibele stroomsensor MiniFlex kan gebruikt worden voor het meten van de stroom in een kabel zonder de kring te openen.
Hij dient tevens voor het isoleren van de in de kring aanwezige gevaarlijke spanningen. Deze sensor kan uitsluitend gebruikt
worden als accessoire van een apparaat. Als u meerdere sensoren heeft, kunt u ieder van hen markeren met een van de met het
instrument meegeleverde gekleurde ringen voor het identificeren van de fase. Sluit vervolgens de sensor aan op het apparaat.
■ Druk op de gele openingsvoorziening om de sensor te openen. Plaats vervolgens de stroomsensor rond de geleider waar de
te meten stroom doorgevoerd wordt (één geleider per stroomsensor).
■ Sluit de lus. Voor een optimale meetkwaliteit verdient het de voorkeur de geleider in het midden van de stroomsensor te plaat-
sen en deze zo rond mogelijk te maken.
■ Open de stroomsensor om hem los te maken en verwijder hem uit de geleider. Maak vervolgens de stroomsensor los van het
apparaat.
zijn aangesloten: 10mA/A/m typisch bij 50/60Hz.
®
58
®