4.2.
Aansluiting van elektrische
apparatuur
De elektrische aansluitingen voor apparatuur bevinden zich:
• Bij de DCWi 150 K, DCWi 150, 300, 500, 800 + en
DCWSi 1000 onder de basisplaat.
• Bij de DCWi 900 achter de frontdeur.
• Bij de DCWi 1200 onder een servicedeur aan de
bovenzijde van de motorsectie van de unit.
• Bij de DCWi 1000 onder de servicedeur aan de zijkant
van de unit.
N.B. De aansluiting Moet worden uitgevoerd met
onderbroken voeding overeenkomstig hoofdstuk
'elektrische installatie' en hoofdstuk 'Bijlage 1
elektrische aansluitingen'.
DcWi 150 K, DcWi 150, 300, 500 en 800 + met AQc-L
(zwarte besturingskast)
AQC-L heeft 3 analoge ingangen. Standaard is ingang AI#1
(J17-5) geprogrammeerd voor een bewegingssensor ('PIR'),
AI#2 (J17-7) voor override met een CO
1') en AI#3 (J17-11) voor externe start ('Ext Start').
DcWi 500, 800 +, 900, 1000 en 1200 en DcWi 1000
met AQc-P (grijze besturingskast)
AQC-P heeft 3 digitale en 3 analoge ingangen. Standaard is
ingang DI#1 (J1-7) geprogrammeerd voor een bewegings-
sensor ('PIR'), DI#2 (J1-6) voor externe start ('Ext start'), DI#3
(J1-5) voor start via A-BMS ('A-BMS Start'), AI#1 (J1-14) voor
flowcontrole via A-BMS ('A-BMS Flow'), AI#2 (J1-13) voor
temperatuurinstelling via A-BMS ('A-BMS Temp') en AI#3
(J1-12) voor override met een CO
Op alle units kunnen andere signaalbronnen voor de
ingangen worden geprogrammeerd.
N.B. De besturingssoftware moet op een pc met het
programma airlinq service tool worden geconfigureerd.
het programma kan worden gedownload van de
website www.airlinq.eu.
-sensor ('CO2 Sensor
2
-sensor ('CO2 Sensor 1').
2
4.2.1. Datakabel
De verbindingskabel voor het bedieningspaneel is een
afgeschermde datakabel van het type twisted pair (gedraaid
paar) (STP) 2x2x0.6. Sensors kunnen ook worden aanges-
loten met een datakabel zonder gedraaid kabelpaar, maar
deze moet wel afgeschermd zijn.
De volgende instructies zijn van toepassing op de kab-
elaansluitingen op het bedieningspaneel of de sensor:
• Strip de isolatie van de mantel en afscherming
om redenen van EMC-ruis zo dicht mogelijk bij de
kabelafsluitingen af.
• Bij het afstrippen van de isolatie moet erop worden
gelet dat de draden niet beschadigd raken en breken.
• Handhaaf de draaiing van de kabels in zijn geheel
tot de kabelafsluitingen.
De volgende instructies zijn van toepassing op de aansluit-
ing van de kabel op de connector van de unit:
• Strip de isolatie om redenen van EMC-ruis zo dicht
mogelijk bij de kabelaansluitingen af.
• Bij het afstrippen van de isolatie moet erop worden
gelet dat de draden niet beschadigd raken en breken.
• Handhaaf de draaiing van de kabels in zijn geheel
tot de kabelafsluitingen.
• Verricht de eindafsluiting van de afscherming. Zie
'Eindafsluiting van afscherming' .
Verbindingen worden gemaakt in overeenstemming
met de elektrische aasluitingen in 'Bijlage 1 Elektrische
aansluitingen' .
N.B. De lengte van alle draden die in de installatie
worden gebruikt, moet passend worden gemaakt.
4.2.2. eindafsluiting van afscherming
De volgende instructies zijn van toepassing op de eindafslu-
iting van de afscherming voor zowel het bedieningspaneel
als alle sensors bij de kabelafsluitingen aan de zijkant van
of naast de besturingskast binnen in de ventilatie-unit.
Gebruik de drain-wire. Knip de afscherming af.
N.B.: Bij het bedieningspaneel en de sensoren moet de
afscherming worden verwijderd. Draai de schroeven
niet te vast aan.
11