3. Instellingen
15
3.4.3 Kniepelotten met knieschijfuitsparing
De kniepelotten met knieschijfuitsparing (A)
kunnen met behulp van de stijve kniepe-
lottenopname (zie punt 3.4.1) in de hoogte,
in de hoek en in de diepte worden versteld.
Met de kniepelottenopname (kogelkop) kan
daarnaast elke kniepelotte individueel wor-
den aangepast aan de positie van de knie
(zie punt 3.4.2).
De zijgeleiders (B) van elke kniepelotte kunnen met de hand lichtjes naar
binnen of buiten worden gebogen om de knie meer vrije ruimte of zijgelei-
ding te bieden.
3.4.4 Flexibele kniepositioneerder (FKP)
De flexibele kniepositioneerders (C) kunnen
met behulp van de stijve kniepelottenopna-
me (zie punt 3.4.1) in de hoogte, in de hoek en
in de diepte worden ingesteld. Met de knie-
pelottenopname (kogelkop) kan daarnaast
elke kniepelotte individueel worden aange-
past aan de positie van de knie (zie punt
3.4.2).
De flexibele kniepositioneerders (C) zijn voor-
zien van steunbanden (D), die de druk geli-
jkmatig over de knie verdelen zodat er geen
punctaire drukplekken kunnen ontstaan.
Voor een optimale positionering van de knie
kunnen de steunbanden (D) onafhankelijk van
elkaar worden ingesteld. Op die manier kan
de positie van de betreffende knie individueel
binnen de flexibele kniepositioneerder (C) worden veranderd. Maar hier-
voor riem (E) op de steunbanden (D) los, breng de knie door het verlengen
of inkorten van riem (E) in de gewenste positie en sluit deze vervolgens
weer.
Sluit alle steunbanden weer na elke instelling!
A
A
B
B
C
E
E
D
E
E