3. Instellingen
13
3.3 Hielranden met voetbanden
De hielranden (A) worden op de voetplaat
gemonteerd. Ze kunnen in de diepte worden
versteld. Daarnaast kan de afstand ten op-
zichte van elkaar worden veranderd.
Voor de diepteverstelling draait u beide
schroeven (B) lost, brengt u hielranden (A) in
de gewenste positie en draait u schroeven
(B) weer vast.
Om de afstand van de beide hielranden (A) ten opzichte van elkaar te ver-
anderen, draait u schroeven (C) los, brengt hielranden (A) in de gewenste
positie en draait u schroeven (C) weer vast. De voetbanden zijn voorzien
van magneetsluitingen. Die sluiten zelfstandig wanneer men de band in de
buurt van de magneetsluiting brengt. Voor het openen van de sluitingen
drukt u op knop (D).
3.4 Kniepelotten
Voor opname van de kniepelotten met knie-
schijf- uitsparing (E - zie punt 3.4.3) en de
flexibele kniepositioneerder met instelbare
steunbanden (F - zie punt 3.4.4) zijn 2 ver-
schillende
baar. Met behulp hiervan kunnen de betref-
fende pelotten in de hoogte, in de hoek en
in de diepte worden versteld (zie punt 3.4.1 +
3.4.2).
Wanneer bij maat 1 het bereik van de hoog-
teverstelling te klein is, kan hier de opname
(G) van onderen op opnamebeugel (H) wor-
den geschroefd om de gewenste positie te
realiseren. Daarvoor draait u klemhendel (I)
los, schroeft hem er helemaal af en bevestigt
de opname (G) met pelotte van onderen met
de klemhendel (I) op de opnamebeugel (H).
Draai na iedere instelling alle verstellingen weer
vast!
kniepelottenopnames
B
E
beschik-
I
H
B
A
D
C
E
F
G