Inhoudsopgave
Advertenties
Beschikbare talen
Beschikbare talen
5.8
Hydraulische installatie
5.8.1
Brandstoftoevoer
De brander is voorzien van een pomp met automatische aan-
zuiging. Dus binnen de grenswaarden van de tabel hiernaast kan
de pomp zich autonoom voeden.
Er zijn drie types van hydraulische circuits van de brandstof:
– Dubbele leiding (de meest gebruikte)
– Eén leiding
– In kring
In verhouding tot de onderlinge positie brander-tank, kunnen de
volgende installaties gebruikt worden:
• met sifon (tank hoger geplaatst dan de brander)
• met aanzuiging (tank lager geplaatst)
5.8.2
Installatie met dubbele leiding en sifon
De afstand P (A,Fig. 15) mag, bij voorkeur, niet langer zijn dan 10
m, anders zou de dichting van de pomp kunnen worden bescha-
digd, en de afstand V mag nooit langer dan 4 m zijn zodat zelfs
met een bijna lege tank de pomp autonoom aanzuigt.
5.8.3
Installatie met dubbele leiding met aanzuiging
De onderdruk in de pomp mag niet groter zijn dan 0,45 bar (35
cm Hg) (B,Fig. 15).
Als de onderdruk groter is komen er gassen vrij uit de brandstof;
de pomp maakt meer lawaai en de levensduur van de pomp
wordt verkort.
Er wordt aangeraden om de terugloopleiding op dezelfde hoogte
te brengen van de inlaatleiding; de ontkoppeling van de aanzuig-
leiding is moeilijker.
Nuttig advies voor beide installaties A en B
Gebruik koperen leidingen.
Realiseer geen te nauwe bochten.
Gebruik bij het begin en het einde van de leiding verbindin-
gen met dubbele kegel.
Als de brander geïnstalleerd is in een zone waar een zeer
koud klimaat heerst (temperaturen lager dan - 10°C), wordt
aangeraden de tank en de leidingen thermisch te isoleren.
Gebruik geen kleinere diameter dan de drie die worden aan-
geduid in de tabel, en kies het meest beschermde traject.
Onder 0°C begint de paraffine te stollen die aanwezig is in
de stookolie, zodat de filters en de verstuiver verstopt raken.
Plaats een filter in de aanzuigleiding, mogelijk met plastic
transparante beker zodat de regelmatige doorstroom van de
brandstof en de staat van de reiniging van de filter kan
gecontroleerd worden.
Het kan zijn dat de terugloopleiding geen stopkraan heeft,
maar indien er een moet geplaatst worden, wordt het best
een van het type met hendel gebruikt zodat het duidelijk is
wanneer de kraan open of dicht staat (als de brander gestart
wordt wanneer de terugloopleiding gesloten is, zal de dich-
tingsmechaniek op de as van de pomp stuk gaan).
De koperen leidingen moet op een afstand van de brander
aankomen zodat wanneer de brander zelf achteruit wordt
geplaatst op de geleiders de flexibele leidingen niet spannen
of buigen.
In geval meerdere branders aanwezig zijn in dezelfde
ruimte, moet elke brander een aanzuigleiding hebben terwijl
de terugloop gemeenschappelijk mag zijn (maar moet wel
een gepaste diameter hebben).
De aanzuigleiding moet een perfecte dichting hebben.
Om de dichting te controleren, moet de terugloop van de
pomp gesloten worden. Monteer een T op de koppeling van
de vacuümmeter. Monteer op een tak van de T een mano-
Installatie
meter, en voer in de andere tak lucht in aan een druk van 1
bar. De manometer moet, na de onderbreking van de invoer
van lucht, een constante druk blijven hebben.
+H -H
m
+4
+3
+2
+1
+0,5
0
-0,5
-1
-2
-3
-4
Legende (Fig. 15)
H
Niveauverschil pomp-bodemklep
L
Lengte leiding
waarden berekend voor stookolie:
• viscositeit
• dichtheid
• temperatuur
• max.
ø
Binnendiameter leiding
1
Brander
2
Pomp
3
Filter
4
Manuele stopkraan
5
Aanzuigleiding
6
Bodemklep
7
Terugloopleiding
15
NL
20101772
L m
ø 8 mm
ø 10 mm
52
134
46
119
39
104
33
89
30
80
27
73
24
66
21
58
15
43
8
28
-
12
6 cSt / 20 °C
3
0,84 kg/dm
0 °C
hoogte 200 m (boven de zeespiegel)
Fig. 15
ø 12 mm
160
160
160
160
160
160
144
128
96
65
33
Tab. G
20023220
Advertenties
Hoofdstukken
Inhoudsopgave
