7.4
Cascaderegeling
Afb.32
Cascadenummering
A
Afb.33
Traditioneel beheer van de
cascaderegeling
4
+3K
-3K
3
2
1
0
4
8
T
T
Afb.34
Parallel beheer van de
cascaderegeling
2
+3K
-3K
1
0
4
8
T
T
7703952 - v.05 - 16072021
Met de Diematic Evolution gemonteerd in de hoofdketel is het mogelijk om
maximaal 7 ketels te beheren die zijn uitgerust met de Inicontrol 2 in
cascade. De systeemsensor is aangesloten op de hoofdketel. Alle ketels
van de cascade zijn verbonden via een S-BUS-kabel. De ketels worden
automatisch genummerd:
B
C
Er zijn twee opties voor het beheer van de cascaderegeling:
Achtereenvolgens toevoegen van extra ketels (traditionele regeling).
Gelijktijdig toevoegen van extra ketels (parallelle regeling).
Het beheer van de cascaderegeling kan worden gewijzigd met parameter
NP006.
AD-3000964-01
5
6
x
4
8
T
T
AD-3000960-02
3
4
Cascadealgoritme temperatuurtype, de naar de werkende ketel verzonden
richtwaarde is :
x
4
8
T
T
Vermogen; gevraagd door de zones.
AD-3000961-02
Temperatuur; output-richtwaarde gevraagd door de zones +
foutberekening.
Cascadealgoritme vermogenstype, de naar de werkende ketel verzonden
richtwaarde is :
Vermogen; volgens PI-algoritmes.
Temperatuur; -90 °C
Het type cascadealgoritme kan worden gewijzigd met NP011.
A De hoofdketel is nummer 1.
B De eerste volgketel is nummer 3 (nummer 2 bestaat niet).
C De tweede volgketel is nummer 4; enzovoort.
1 De eerste ketel begint te werken als de systeemtemperatuur 3 °C
onder de richttemperatuur is.
2 Na 4 minuten begint de tweede ketel te werken als ΔT< 6K en de
systeemtemperatuur nog steeds meer dan 3 °C onder het richtpunt
is.
3 Na 8 minuten begint de derde ketel te werken als ΔT< 6K en de
systeemtemperatuur nog steeds meer dan 3 °C onder het richtpunt
is.
4 De eerste ketel stopt met werken als de systeemtemperatuur 3 °C
boven de richttemperatuur is.
5 Na 4 minuten stopt de tweede ketel met werken als ΔT< 6K en de
systeemtemperatuur nog steeds meer dan 3 °C boven het
richtpunt is.
6 Na 8 minuten stopt de derde ketel met werken als ΔT< 6K en de
systeemtemperatuur nog steeds meer dan 3 °C boven het
richtpunt is.
T De tijdsduur tussen het starten en stoppen van ketels kan worden
gewijzigd met parameter NP009.
1 Alle ketels in cascadeopstelling beginnen te werken als de
systeemtemperatuur 3 °C onder de richttemperatuur is.
2 De eerste ketel stopt met werken als de systeemtemperatuur 3 °C
boven de richttemperatuur is.
3 Na 4 minuten stopt de tweede ketel met werken als ΔT< 6K en de
systeemtemperatuur nog steeds meer dan 3 °C boven het
richtpunt is.
4 Na 8 minuten stopt de derde ketel met werken als ΔT< 6K en de
systeemtemperatuur nog steeds meer dan 3 °C boven het
richtpunt is.
T De tijdsduur tussen het starten en stoppen van ketels kan worden
gewijzigd met parameter NP009.
7 Installatievoorbeelden
AMC
31