7
Meting uitvoeren
7.1
Meting voorbereiden
Vergewis u er vóór elke meting van, dat het instrument in foutloze toestand is:
•
Let bijvoorbeeld op gebroken behuizing of uitgelopen batterijen.
•
Voer in principe een functiecontrole uit, voordat u het instrument gebruikt,
zie hieronder.
•
Test de foutloze werking (bijvoorbeeld aan een bekende spanningsbron) vóór
en na elke controle.
•
Indien de veiligheid van de gebruiker niet kan worden gegarandeerd, dan
moet het instrument uitgeschakeld en tegen onopzettelijk gebruik beveiligd
worden.
Bij het verbinden van de meetleidingen met het testobject altijd de
gemeenschappelijke meetleiding (COM) eerst verbinden met het
testobject. Bij het scheiden van de meetleidingen altijd eerst de +/-
fase meetleiding isoleren.
7.2
Stroommeting
WAARSCHUWING
Ernstig verwondingsgevaar van de gebruiker en/of vernietiging van het
instrument tijdens de stroommeting.
> Meetkring moet spanningsvrij zijn.
Het meetinstrument mag alleen worden ingezet in stroomkringen met
een maximale nominale spanning van 600 V (testo 770-1/-2/-3 (0590
7703)) / 1000 V (testo 770-3 (0590 3770)). De nominale diameter van
de aansluitleiding moet in acht genomen worden, en er moet voor een
veilige verbinding (bijv. via krokodilklemmen) worden gezorgd.
Sterke storingsbronnen in de buurt leiden tot een instabiele indicatie
en tot meetfouten.
Voor de
worden gezet met
A DC
en
μA DC
meting moet het instrument altijd op nul
[
]
voordat er gemeten wordt.
7 Meting uitvoeren
17