●
Om verbinding te kunnen maken moet er een geheugenkaart in
de camera zitten.
●
Zodra u verbinding hebt gemaakt met apparaten via het
Wi-Fi-menu, worden recente bestemmingen als eerste vermeld
wanneer u het Wi-Fi-menu opent. U kunt eenvoudig opnieuw
verbinding maken door op de knoppen [
][
het apparaat te kiezen en vervolgens op de knop [
Als u een nieuw apparaat wilt toevoegen, opent u het scherm
voor apparaatselectie door op de knoppen [ ][ ] te drukken en
vervolgens de instelling te configureren.
●
Als u liever geen recente doelapparaten wilt weergeven,
kiest u MENU ( = 28) > tabblad [
] > [Instellingen Wi-Fi] >
[Doelhistorie] > [Uit].
●
U kunt ook meerdere beelden in een keer verzenden en de
beeldresolutie wijzigen voordat u verzendt ( = 110).
●
U kunt het huidige beeld verzenden door [Dit beeld verz.] te
kiezen op het scherm bij stap 6.
Een ander toegangspunt gebruiken
Als u de camera met een smartphone verbindt met behulp van de
knop [ ] of via het Wi-Fi-menu, kunt u ook een bestaand toegangspunt
gebruiken.
] te drukken om
] te drukken.
1
Bereid de verbinding voor.
●
Open het scherm [Wachten op
verbinding] door stap 1–3 te doorlopen
van "Verzenden naar een smartphone die
is toegewezen aan de knop" ( = 94)
of stap 1–4 van "Een smartphone
toevoegen met het Wi-Fi-menu"
( = 95).
2
Verbind de smartphone met het
toegangspunt.
3
Selecteer [Ander netwerk].
●
Druk op de knoppen [ ][ ] om
[Ander netwerk] te kiezen en druk
vervolgens op de knop [ ].
●
Er wordt een lijst met waargenomen
toegangspunten weergegeven.
Vóór gebruik
Basishandleiding
Handleiding voor gevorderden
Basishandelingen van
de camera
Auto-modus/Modus
Hybride automatisch
Andere opnamestanden
P-modus
Afspeelmodus
Wi-Fi-functies
Menu Instellingen
Accessoires
Bijlage
Index
97