4
Laat de printer verbinding maken
met het netwerk.
●
Kies in het menu met Wi-Fi-instellingen
van de printer de SSID (netwerknaam)
die op de camera wordt weergegeven om
de verbinding tot stand te brengen.
5
Selecteer de printer.
●
Druk op de knoppen [ ][ ] om de
naam van de printer te kiezen en druk
vervolgens op de knop [ ].
6
Selecteer een beeld om af te
drukken.
●
Druk op de knoppen [ ][ ] om een beeld
te selecteren.
●
Druk op de knop [ ], kies [ ] en druk
nogmaals op de knop [ ].
●
Druk op de knoppen [ ][ ] om [Print] te
kiezen en druk daarna op de knop [ ].
Zie "Beelden afdrukken" ( = 134) voor
●
gedetailleerde instructies voor afdrukken.
●
Om de verbinding te beëindigen, drukt
u op de knop [ ]. Selecteer in het
bevestigingsscherm [OK] door op de
knoppen [ ][ ] te drukken en druk
daarna op de knop [ ].
●
Om verbinding te kunnen maken moet in de camera een
geheugenkaart met opgeslagen beelden zitten.
●
Zodra u verbinding hebt gemaakt met apparaten via het
Wi-Fi-menu, worden recente bestemmingen als eerste vermeld
wanneer u het Wi-Fi-menu opent. U kunt eenvoudig opnieuw
verbinding maken door op de knoppen [
][
het apparaat te kiezen en vervolgens op de knop [
Als u een nieuw apparaat wilt toevoegen, opent u het scherm
voor apparaatselectie door op de knoppen [ ][ ] te drukken en
vervolgens de instelling te configureren.
●
Als u liever geen recente doelapparaten wilt weergeven, kiest
u MENU ( = 28) > tabblad [
] > [Instellingen Wi-Fi] >
[Doelhistorie] > [Uit].
●
Om een ander toegangspunt te gebruiken, volgt u stap 3 – 4 bij
"Een ander toegangspunt gebruiken" ( = 97).
Vóór gebruik
Basishandleiding
Handleiding voor gevorderden
] te drukken om
Basishandelingen van
] te drukken.
de camera
Auto-modus/Modus
Hybride automatisch
Andere opnamestanden
P-modus
Afspeelmodus
Wi-Fi-functies
Menu Instellingen
Accessoires
Bijlage
Index
108