Systeemspecifieke functies
U hebt de volgende instellingen nodig voor de specifieke functies in installatie 2. De
beschreven kanalen zijn in geen enkele andere installatie beschikbaar.
Thermostaatfunctie
Bijverwarming
De thermostaatfunctie werkt onafhankelijk van de zonneaansturing en kan voor
het gebruik van overtollige warmte of voor het aansturen van de bijverwarming
worden gebruikt.
• NV IN < NV UIT
Thermostaatfunctie voor bijverwarming
• NV IN > NV UIT
Thermostaatfunctie oor gebruik van overtollige warmte
Symbool ⓶ wordt op het display weergegeven, wanneer de tweede relaisuitgang
actief is.
Referentiesensor voor de thermostaatfunctie is S3!
NH E
Inschakeltemperatuur thermostaat
Instelbereik: 0.0 ... 95.0 °C [30.0 ... 200.0 °F]
Fabrieksinstelling: 40.0 °C [110.0°F]
NH A
Uitschakeltemperatuur thermostaat
Instelbereik: 0.0 ... 95.0 °C [30.0 ... 200.0 °F]
Fabrieksinstelling: 45.0 °C [120.0 °F]
14
Gebruik van
overtollige
warmte
t1 E, t2 E, t3 E
Thermostaatinschakeltijd
Instelbereik: 00:00 ... 23:45
Fabrieksinstelling: 00:00
t1 A, t2 A, t3 A
Thermostaatuitschakeltijd
Instelbereik: 00:00 ... 23:45
Fabrieksinstelling: 00:00
Voor een tijdelijke vergrendeling van de thermostaatfunctie staan 3 tijdframes
t1 ... t3 ter beschikking.
Als de thermostaatfunctie bijvoorbeeld alleen tussen 6:00 en 9:00 uur actief moet
worden, dan moet t1 E worden ingesteld op 06:00 en t1 A op 09:00.
Als de in- en uitschakeltijd van een tijdsspanne hetzelfde worden ingesteld, dan is
de tijdspanne inactief. Als alle tijdframes op 00:00 worden gezet, is de functie uitslui-
tend afhankelijk van de temperatuur (fabrieksinstelling).