6.7.15 Storing van voedingsfrequentie
De controledoos detecteert automatisch de waarde van de fre-
quentie van de hoofdzakelijke voeding in het interval van 50 ÷ 60
Hz, in beide gevallen worden de werktijden gecontroleerd. Het
probleem wordt aangeduid door het knipperen van de led (zie pa-
ragraaf "Diagnosefunctie storingen - vergrendelingen" op
pag. 26).
Indien de storing aanwezig is vóór het verzoek om warmte of
tijdens de voorverwarming wordt de brander niet gestart en
wordt de storing gesignaleerd.
Indien de storing wordt gedetecteerd tijdens de voorventila-
tie blijft de brander in de conditie van de ventilatie en wordt
de storing gesignaleerd.
De storing wordt niet gedetecteerd tijdens de normale functi-
onering, de brander blijft in deze staat. De brander wordt
weer gestart wanneer de storing verdwijnt.
6.7.16 Storing interne spanning
De controledoos detecteert automatisch als de interne spanning
correct is. Het probleem wordt aangeduid door het knipperen van
de led (zie paragraaf "Diagnosefunctie storingen - vergrende-
lingen" op pag. 26).
Als de storing wordt gedetecteerd tijdens de initialisatie
wordt de brander niet gestart.
Als de storing wordt gedetecteerd na een vergrendeling
wordt de brander niet gestart.
Als de storing wordt gedetecteerd na een test van de uit-
schakeling wordt de brander niet gestart.
De storing wordt niet gedetecteerd tijdens de normale functi-
onering, de brander blijft in deze staat. De brander wordt
weer gestart wanneer de storing verdwijnt.
6.7.17 Controle motor ventilator
De controledoos detecteert automatisch de aanwezigheid van de
motor van de ventilator, en in geval van een defect zal deze een
vergrendeling uitvoeren. De vergrendeling wordt aangeduid door
het knipperen van de led (zie paragraaf "Diagnosefunctie sto-
ringen - vergrendelingen" op pag. 26).
6.7.18 Controle van het elektronische
bedieningscircuit van de klep 1e vlamgang
De controledoos detecteert een storing in het elektronische be-
dieningscircuit van de klep van de 1e vlamgang. De storing wordt
gemeld door het knipperen van de led (1zie paragraaf "Diagno-
sefunctie storingen - vergrendelingen" op pag. 26"):
als de storing wordt gedetecteerd tijdens de initialisatie,
wordt de brander vergrendeld.
als de storing wordt gedetecteerd tijdens de voorventilatie,
wordt de brander vergrendeld.
Tijdens een hercyclus, als de storing wordt gedetecteerd,
wordt de brander niet gestart en wordt deze vergrendeld.
De storing wordt niet gedetecteerd tijdens de normale functi-
onering van de vlam, de brander blijft in deze staat.
De storing wordt niet gedetecteerd als de brander is ver-
grendeld.
6.7.19 Controle van kortsluiting van de klep 1e
vlamgang
De controledoos detecteert een storing van het elektronische be-
dieningscircuit van de klep van de 1e vlamgang, en is in staat om
de aanwezigheid van kortsluiting van de klep zelf te detecteren.
In dit geval wordt de controledoos vergrendeld om zich te be-
schermen tegen overstroom. Deze vergrendeling kan zich voor-
doen, terwijl de klep correct werkt, wanneer de interne elektrische
vertakking verbonden met de klep zelf wordt beschadigd als ge-
volg van een storing.
De storing wordt aangeduid door het knipperen van de leds.
20136521
Inbedrijfstelling, ijking en werking van de brander
6.7.20 Naventilatie
De naventilatie is de functie die er voor zorgt dat de ventilatie van
de lucht ook wordt voorzien wanneer de brander is uitgeschakeld
bij afwezigheid van verzoek om warmte gedurende een bepaalde
tijd.
De brander dooft de vlam wanneer de thermostaat van verzoek
om warmte wordt geopend, en stopt de toevoer van brandstof
naar de kleppen.
De naventilatie gebeurt niet:
na een vergrendeling van de motor of de kleppen;
wanneer het verzoek om warmte wordt onderbroken tijdens
de voorventilatie.
De naventilatie gebeurt:
wanneer het verzoek om warmte wordt onderbroken tijdens
de veiligheidstijd.
wanneer het verzoek om warmte wordt onderbroken tijdens
de normale functionering.
Na een vergrendeling door parasietvlam in voorventilatie.
Na een vergrendeling door gebrek aan vlam op het einde
van Ts.
Na een vergrendeling door einde aantal hercycli door verlies
aan vlam .
Na een vergrendeling klep 1e vlamgang in kortsluiting.
N.B:
Indien tijdens de naventilatie vreemd licht of een parasietvlam
aanwezig is, wordt de brander na 25 seconden vergrendeld.
Als tijdens de naventilatie weer een verzoek om warmte is, wordt
de naventilatietijd onderbroken, wordt de motor van de ventilator
gestopt, en begint een nieuwe werkingscyclus van de brander.
6.7.21 Controle EEprom
De controledoos detecteert automatisch een fout in het EEprom
geheugen van de microcontroller, en voert een vergrendeling uit.
De vergrendeling wordt aangeduid door het knipperen van de led
(zie paragraaf "Diagnosefunctie storingen - vergrendelingen"
op pag. 26).
6.7.22 Continue ventilatie
De continue ventilatie is een functie waardoor de luchtventilatie
behouden wordt onafhankelijk van het verzoek om ontsteking
van de brander.
Vanaf het moment dat dit ingesteld wordt, blijft de motor in wer-
king zowel wanneer de limietthermostaat (TL) niet omgeschakeld
is (brander uit) als wanneer de brander vergrendeld is.
Bij de omschakeling van de limietthermostaat (TL) wordt de mo-
tor 2 seconden lang stilgelegd en begint een nieuwe werkingscy-
clus van de brander.
Als tijdens de continue ventilatie in afwezigheid van verzoek
om warmte de parasietvlam wordt gedetecteerd, blijft de
motor draaien en wordt de storing gesignaleerd. De brander
bereikt de conditie van vergrendeling na 25sec.
Als tijdens de continue ventilatie een parasietvlam wordt
gedetecteerd, blijft de motor draaien maar als een verzoek
om warmte gebeurt, wordt de motor stilgelegd, de motor
wordt niet geactiveerd na de fase van stand-by (2sec) als de
parasietvlam aanwezig blijft zijn; de brander bereikt de con-
ditie van vergrendeling na 25sec. De motor wordt opnieuw
gestart nadat de vergrendeling is ingesteld.
De motor blijft draaien, ook in vergrendeling.
De continue ventilatie wordt onderbroken als een intern
defect wordt gedetecteerd dat de brander in de conditie van
vergrendeling stelt (eeprom, motor, klep 1e vlamgang).
28
NL