Figuur 20
Achterwielen
WAARSCHUWING
Als de wielmoeren niet steeds de juiste torsie
hebben, kan dit leiden tot lichamelijk letsel.
Draai de wielmoeren vast met de juiste torsie.
De maaihoogte instellen
Belangrijk:
De maai-eenheden maaien vaak
ongeveer 6 mm lager dan een messenkooimaaier
met dezelfde instelling. Mogelijk moet u
op hetzelfde terrein de maai-eenheid met
draaiende messen 6 mm hoger instellen dan een
messenkooimaaier.
Belangrijk:
U kunt veel beter bij de achterste
maai-eenheden door de maai-eenheid van de
machine te verwijderen.
1.
Parkeer de machine op een horizontaal
oppervlak, stel de parkeerrem in werking, laat
de maai-eenheid neer op de grond, zet de motor
uit en verwijder het sleuteltje uit het contact.
2.
Draai de bout los waarmee de maaihoogtebeugel
aan de maaihoogteplaat is bevestigd (aan de
voorzijde en de zijkanten); zie
3.
Begin aan de voorzijde en verwijder de bout.
g033359
Figuur
21.
De interlockschakelaars
controleren
Onderhoudsinterval: Bij elk gebruik of dagelijks
28
Figuur 21
1. Maaihoogtebeugel
2. Maaihoogteplaat
4.
Verwijder het afstandsstuk terwijl u de
maaikamer ondersteunt
5.
Verplaats de kamer naar de gewenste
maaihoogte en plaats een afstandsstuk in de
bijbehorende maaihoogte-opening en de sleuf
(Figuur
22).
Figuur 22
6.
Plaats de getapte plaat op één lijn met het
afstandsstuk.
7.
Draai de bout met de hand vast.
8.
Herhaal stap
4
tot
9.
Draai alle 3 de bouten vast met een torsie van
41 N·m. Draai altijd eerst de voorste bout vast.
Opmerking:
Voor aanpassingen van meer dan
3,8 cm moet u de maaihoogte mogelijk eerst op
een hoogte ertussenin instellen om klemmen te
voorkomen (bijvoorbeeld bij het veranderen van
de maaihoogte van 3,1 cm naar 7 cm).
3. Afstandsstuk
(Figuur
21).
7
voor elke aanpassing.
g011344
g201855