6.
Via de functietoetsen "Contrast" en "Param." kunnen de visualisatie- en berekeningsparameters worden ingesteld.
AANWIJZING Waarden voor parameters moeten voor de meting worden ingesteld (zie handleiding in het
apparaat).
7.
Via de tuimelschakelaar kan de laagdiepte/laagdikte per project worden ingesteld.
8.
Stop de meting met de start/stop‑toets.
Een dubbele pieptoon geeft aan dat de meting beëindigd is.
5.4 Quickscan opname
AANWIJZING
Deze functie is bij de PS 1000-B niet beschikbaar.
Opnemen van een langere meting in betonstructuren. Haaks op de scanrichting liggende objecten kunnen na het
beëindigen van de scan in bovenaanzicht en doorsnede worden weergegeven.
1.
Selecteer in het hoofdmenu de functie "Quickscan Recording".
2.
Stel de scanrichting in.
3.
Plaats de scanner op het te onderzoeken oppervlak.
4.
Start de meting met de start/stop‑toets.
Er klinkt een pieptoon, die het begin van de meting aangeeft en er verschijnt een rode opname-stip op het display.
Om bruikbare gegevens te verkrijgen scant u over een minimumafstand van 32 cm. De rode voortgangsbalk
wordt zwart als de minimumlengte bereikt is. De maximale scanlengte bedraagt 10 m.
5.
Beweeg de scanner in de richting die vooraf ingesteld is.
Als de maximaal toegestane scansnelheid wordt benaderd, volgt een akoestische en visuele waarschuwing. Als
de scanbeweging te snel is, wordt de meting afgebroken en wordt de scan niet opgeslagen.
Verander niet van scanrichting. Als de scanner meer dan 16 cm in de andere richting wordt bewogen, wordt de
meting automatisch afgebroken.
6.
Stop de meting met de start/stop‑toets.
Een dubbele pieptoon geeft aan dat de meting beëindigd is.
7.
Controleer de meting met de functie "Preview last scan". Stel het regelgedrag van de tuimelschakelaar in met de
functietoets linksboven. Via de tuimelschakelaar kan de laagdiepte/laagdikte per project worden ingesteld.
AANWIJZING Via de functietoetsen "Contrast", "Param." en "Visualization" kunnen de visualisatie- en bereke-
ningsparameters worden gewijzigd. Als de "Param." worden gewijzigd, moeten de gegevens opnieuw worden
berekend. Druk hiertoe de bevestigingstoets "Ok" in.
5.5 Imagescan 4
Voor een tweedimensionale weergave van objecten in betonstructuren. Objecten worden in bovenaanzicht en
doorsnede afgebeeld.
1.
Voer een Quickscan Detection uit, om de ligging van de objecten te bepalen (zie hoofdstuk. 5.3).
2.
Breng het referentieraster orthogonaal ten opzichte van het object op het te onderzoeken oppervlak aan en
bevestig het met tape.
AANWIJZING Alleen wanneer het referentieraster correct opgespannen is, passen de afstandsweeergaven in het
display van de scanner bij de afstandsmaten op het referentieraster.
3.
Kies in het hoofdmenu de functie "Imagescan".
4.
Kies de rastermaat (alleen bij de PS 1000 mogelijk) en het startpunt.
5.
Houd de scanner overeenkomstig raster en startpunt op het te onderzoeken oppervlak.
nl
53