4 Selecteer met [ de gewenste resolutie.
NORM. – voor documenten zonder bijzondere kenmer-
ken.
FIJN – voor documenten met kleingedrukte teksten of te-
keningen
SFIJN – voor documenten met talrijke details
FOTO – voor foto's
5 Bevestig met OK.
Transmissiesnelheid reduceren
Transmissiesnelheid reduceren
Het toestel past de transmissiesnelheid aan aan de lijnkwa-
liteit. Vooral bij overzeese verbindingen kan de kwaliteit
minder goed zijn. Stel een lage transmissiesnelheid in wan-
neer u faxberichten stuurt in netten met een slechte lijn-
kwaliteit.
1 Druk op OK, 21 en OK.
2 Kies met [ de gewenste snelheid.
3 Bevestig met OK.
Kopregel in- en uitschakelen
Kopregel
Uw naam en uw nummer verschijnen in de kopregel van
elk faxbericht. U kunt deze functie uitschakelen, als u uw
gegevens niet wilt meesturen.
1 Druk op OK, 16 en OK.
2 Kies met [ KOPREGEL ZEND .
3 Bevestig met OK.
4 Kies met [ of u de functie wilt in- of uitschakelen.
5 Bevestig met OK.
Tijdstempel in- en uitschakelen
Tijdstempel
Het toestel print de ontvangstdatum en de juiste tijd op
elke binnenkomende fax (zie ook hoofdstuk Tijdstempel,
pagina 14). Deze functie kunt u uitschakelen.
1 Druk op OK, 26 en OK.
2 Kies met [ of u de functie wilt in- of uitschakelen.
3 Bevestig met OK.
Verzendrapport in- en uitschake-
len
Verzendrapport
Na het versturen van een faxbericht print het toestel tel-
kens een bericht van verzending uit. Er staan vier instellin-
gen ter beschikking.
1 Druk op OK, 25 en OK.
2 Kies met [ uit de volgende instellingen:
MET – na elke foutloze transmissie wordt een verzendrap-
port afgedrukt. Komt een transmissie niet tot stand, omdat
het apparaat van de ontvanger bezet is, wordt eveneens een
verzendrapport afgedrukt.
ZONDER – er wordt geen rapport afgedrukt. Druk het fax-
journaal voor een overzicht van de verstuurde faxberichten.
Instellingen
ALTIJD – het verzendrapport wordt na elke uitgevoerde
of afgebroken transmissie afgedrukt.
ZENDFOUT – het verzendrapport wordt alleen afgedrukt,
als de transmissie niet tot stand is gekomen of afgebroken
werd.
3 Bevestig met OK.
Bijkomende opties voor faxont-
vangst
Gesorteerd afdrukken
Gesorteerd afdrukken
Ontvangt uw toestel een faxbericht dat uit meerdere blad-
zijden bestaat, dan drukt het deze gesorteerd af. De als laat-
ste ontvangen bladzijde komt als eerste uit het toestel. Deze
functie kunt u uitschakelen.
1 Druk op OK, 28 en OK.
2 Kies met [ AFDRUK SORT. .
3 Bevestig met OK.
4 Kies met [ of u de functie wilt in- of uitschakelen.
5 Bevestig met OK.
Afdrukken in meervoud
Afdrukken in meervoud
U kunt instellen dat faxberichten bij het ontvangen in veel-
voud worden afgedrukt.
1 Druk op OK, 28 en OK.
2 Kies met [ AANTAL KOPIEEN .
3 Bevestig met OK.
4 Voer een waarde van 1 en 99 in.
5 Bevestig met OK.
Beltonen instellen
Volume instellen
1 Druk op OK, 18 en OK.
2 Selecteer met [ het gewenste volume. Selecteer UIT ,
om het belsignaal compleet uit te schakelen.
3 Bevestig met OK.
Stille faxontvangst
Stille faxontvangst
Selecteer UIT , om het belsignaal compleet uit te schake-
len. Uw toestel ontvangt binnenkomende faxberichten au-
tomatisch, zonder te rinkelen. Is uw toestel op de manuele
ontvangstmodus ingesteld, dan kunt u binnenkomende
faxberichten niet horen en ontvangen (zie ook hoofdstuk
Faxontvangstmodus instellen, pagina 28).
Instellen van het aantal belsignalen
Instellen van het aantal belsignalen
Het aantal belsignalen voor de faxontvangstmodus stelt u
met de functie 17 in.
1 Druk op OK, 17 en OK.
2 Selecteer met [ uit de lijst van de mogelijke belsigna-
len.
3 Bevestig met OK.
NL
27