alle verbindingen nog een keer met een Ohmmeter door
en zoek daarbij vooral naar kortsluitingen tussen de motor
en de railaansluitingen.
De verdere voortgang is afhankelijk van hoe de licht- en de
andere functies binnen in de lok geschakeld zijn:
a) de lichten/functies zijn met een gemeenschappelijke
aansluiting van de lokbehuizing geïsoleerd (dus potenti-
aalvrij). In dit geval zijn de aansluiting in afb. 2 getoond.
b) de lichten/functies zijn samen aan de massa van de
lokbehuizing verbonden (vb. bijna alle Märklin® locomotie-
ven en ook oudere Fleischmann- of Roco-locs). Deze
toestand wordt in afb. 3 getoond.
•
De rode draad wordt aan het rechtse wielcontact
(resp. de sleper bij AC modellen) verbonden.
•
De zwarte draad wordt aan het linkse wielcontact
(resp. de massaleider bij AC modellen) verbonden.
•
De oranje draad wordt met de motoraansluiting ver-
bonden die voorheen met het rechtse wielcontact was
verbonden (resp. de sleper bij AC modellen).
•
De grijze draad wordt met de motoraansluiting ver-
bonden die voorheen met het linkse wielcontact was
verbonden (resp. de massaleider bij AC modellen)
•
De achterste lichten worden aan de gele draad ge-
soldeerd en de voorste lichten aan de witte draad.
•
De groene draad wordt verbonden met de functie die
u met F1 wil schakelen.
•
De violette draad wordt verbonden met de functie die
u met F2 wil schakelen.
Is uw lok volgens variante b) geschakeld dan is de aanslui-
ting hiermee gedaan.
In het andere geval (zie afb. 2) moeten alle overige aan-
sluitingen van de lampen en de functies aan de blauwe
draad aangesloten worden. Deze draad mag in geen geval
contact maken met het lokchassis!
Aansluiten van aanvullende functies
U kan aan de licht- en functie-uitgangen willekeurige ver-
bruikers schakelen voor zover ze het maximale stroomver-
bruik niet te boven gaan (let op de technische gegevens in
de bijlagen van deze handleiding). In ieder geval moet u er
op letten dat de beveiliging tegen overmatig stroomver-
bruik van de decoder snel reageert en in noodgevallen alle
functies samen afschakelt.
Gebruik daarom uitsluitend lampen die minimaal zijn
voorzien voor 16V en 50 mA nominale stroom: gloei-
lampen vragen bij inschakelen een hoge piekstroom
die mogelijk de kortsluitbeveiliging van de decoder in
werking stelt.
Gebruik bij locs waarbij de licht- en functie-uitgangen
volgens afb. 2 zijn aangesloten enkel digitale rookgenera-
toren, vb. Seuthe nr. 11. Andere rooksets vragen te veel
stroom. Er zijn zelfs rookgeneratoren in de handel die
meer dan 250 mA verbruiken!
In locs die volgens afb. 3 zijn aangesloten gebruikt u een
analoge rookset zoals voorheen.
Let er op dat de maximaal toegelaten stroom voor de
functie-uitgangen in geen geval overschreden wordt
en vermijd kortsluitingen tussen de uitgangen: de
LokPilot mfx decoder is zwaar beveiligd maar als een
externe spanning aan de uitgangen van de LokPilot
ligt dan kunnen deze beschadigd worden.
Gebruiksaanwijzing LokPilot mfx (61600) V1.0 11/2004
In gebruik nemen
Alvorens de lok in gebruik wordt genomen moet een test
van de functies gedaan worden.
Het in de fabriek ingestelde Motorola® adres is 03
De decoder moet zich zelfstandig aan een mfx-
centrale aanmelden.
•
Rijdt de lok in beide richtingen?
•
Schakelt het licht aan: branden de lampen? Als u de
LokPilot mfx decoder in een lok met interfacestekker
hebt ingebouwd: test of de stekker correct is inge-
plugd.
Met Motorola®
De LokPilot kan met alle tot hiertoe bestaande Märklin®
systemen zoals de Delta control, de control unit 6020,
control unit 6021 of compatibele systemen zonder proble-
men gebruikt worden. De functies F1 tot F4 kunnen in
ieder geval met het zogenoemde Motorola®-formaat ge-
bruikt worden. Om dit te activeren moet op de 6021 DIP-
schakelaars 1 en 2 in de bovenste stand ("On") gezet
worden.
Met mfx systemen
De LokPilot mfx decoder wordt op alle met Märklin® Sys-
tems compatibele centrales zoals het mobile station of het
central station herkend. Na het aanmelden is hij onmiddel-
lijk in bedrijf te nemen.
Wijzigen van de decoderparameters
De LokPilot mfx heeft vele instellingen. Afhankelijk van de
gebruikte centrale zijn echter niet alle parameters bereik-
baar.
Met de Märklin® 6020 / 6021
Gekoppeld aan een bestaande Märklin® centrale zoals de
6020 resp. 6021 zijn de belangrijkste parameters beschik-
baar. Deze zijn in CV's gerangschikt. Een overzicht staat
in tabel 1. Om de CV's te wijzigen gaat u als volgt te werk:
(De rijregelaar moet op 0 staan.
Er mogen geen andere locs op de sporen staan.
Let op de knippersignalen van de locomotief!)
•
Druk de "Stop" en "Go" toetsen op de 6021 gelijktijdig
(samen!) in tot een reset wordt gedaan (alternatief:
korte tijd de stekker van de transfo uit het stopcontact
trekken).
•
Druk de "Stop"-toets in zodat er geen spanning meer
op de rails staat.
•
Geef het actuele decoder adres in (alternatief: 80).
•
Activeer de omkering van rijrichting op de rijregelaar
(regelaar naar links draaien tot u een klik hoort), hou
de regelaar vast en druk op de "Go"-toets.
•
De LokPilot mfx is nu in programmeermodus (de
verlichting van de loc knippert nu).
•
Geef het nummer in van de parameter (CV) die u wil
wijzigen (2 cijfers!).
•
Ter confirmatie de rijrichting omkeren (de lichten
knipperen twee maal).
•
Geef vervolgens de nieuwe waarde voor de CV in (2
cijfers).
4