Omdat de verwarmingsautomaten GPC
condenserende apparaten zijn, moet voor
de rookgasleiding het volgende materiaal worden
gebruikt:
aluminium met een wandsterkte van minimaal
■
1,5 mm.
RVS met een wandsterkte van 0,6 mm of sterker
■
met een koolstofgehalte onder 0,2 %.
AANWIJZING
De installateur van de rookgasinstallatie is ver-
plicht de bij het rookgassysteem meegeleverde
installatieaanduiding (typeplaatje) volgens de
geldende normen in te vullen en zichtbaar op de
rookgasinstallatie aan te brengen.
Om te voorkomen dat er rookgassen uittreden,
mogen er alleen buizen en afdichtingen gebruikt
worden, die geschikt zijn voor temperaturen tussen
25 °C en 210 °C.
De apparaten zijn in detail voor de volgende
varianten geclassificeerd:
B23/C13/C33/C43/C53/C63
De installatie van de rookgas- en toevoerbuizen
kan op verschillende manieren worden uitgevoerd.
Bijv. gastoestel type B:
Het verbrandingscircuit is in tegenstelling tot
de omgeving waarin het geïnstalleerd is, niet dicht.
De verbrandingslucht wordt direct uit de
opstellingsruimte gehaald.
Deze variant mag alleen in ruimtes worden
geïnstalleerd, die minimaal over een deur of een raam
met toegang tot de open lucht beschikken, en die
een ruimte-inhoud van minimaal 4 m³ per kW totaal
nominale verwarmingsvermogen van het apparaat
hebben; of over een naar de open lucht leidende
verbrandingsluchtopening van minimaal 150 cm²
of twee openingen met een
diameter van 75 cm² beschikt.
Bijv. gastoestel type C:
Het verbrandingscircuit is dicht in tegenstelling tot
de omgeving waarin het is geïnstalleerd.
De verbrandingslucht wordt van buitenaf aangevoerd.
De apparaten mogen alleen met geschikte
rookgasleidingen worden gebruikt.
De af fabriek als toebehoren leverbare componenten
voldoen standaard aan alle eisen.
LET OP
Indien er geen eindstukafdichtingen worden gebruikt,
bestaat er een hoog risico op het binnendringen
van rookgas in de te verwarmen ruimte.
23