Uitvoering van de doorgangsmeting
Selecteer met de functiekeuzeschakelaar de schakelstand
Stel de subfunctie in op
Stel de limietwaarde in (optioneel).
Sluit de testdraden aan op het testapparaat en compenseer indien vereist de
testdraadweerstand (zie hoofdstuk 5.3.3 Compensatie (nulafstemming) van de
testdraadweerstand).
Schakel het testobject spanningsvrij en ontlaad de aanwezige condensatoren.
Breng de testdraden in contact met het testobject (zie afbeelding 5.11).
Druk op de toets TEST om de meting te starten.
Druk opnieuw op de toets TEST om de meting te beëindigen.
Sla het meetresultaat op door op de toets MEM te drukken (optioneel).
Weergegeven resultaat:
R ............... Weerstand
5.3.3 Compensatie (nulafstemming) van de testdraadweerstand
Dit hoofdstuk beschrijft hoe de weerstand van de testdraden in de functie laagohmse meting (R
LOWΩ) en doorgangsmeting (DURCHGANG) kan worden gecompenseerd. De compensatie is
noodzakelijk omdat de testdraadweerstand en de inwendige weerstand van het testapparaat
het meetresultaat kunnen beïnvloeden. De compensatie van de testdraden is met name
noodzakelijk bij gebruik van verschillende meetkabellengtes.
Het symbool
wordt weergegeven wanneer de weerstand van de testdraden met succes
werd gecompenseerd.
Aansluitplan
Uitvoering van de compensatie
Selecteer de functies
Sluit de testdraden aan op het testapparaat en sluit de testdraden kort (zie
Afbeelding 5.13).
Druk op de toets TEST om de weerstandsmeting uit te voeren.
Druk op de toets CAL om de leidingsweerstand te compenseren.
BENNING IT 130
CONTINUITY
Afbeelding 5.12: Voorbeeld doorgangsmeting
Afbeelding 5.13: Kortgesloten testdraden
R
LOWΩresp.
CONTINUITY
R
(DOORGANG).
(DOORGANG).
39
LOW.
5260 / 01/2023 nl