3.
Als het wiel naar voren of achteren draait, stel
dan de lengte van de bedieningsstang af; zie
Bedieningsstang afstellen (bladz.
Bedieningsstang afstellen
1.
Stel de lengte van de stang af door de rijhendel
los te laten en de R-pen en gaffelpen te
verwijderen. Draai de stang in de fitting
39).
2.
Maak de bedieningsstang langer als de band
achteruit draait en maak de stang korter als de
band vooruit draait.
3.
Draai de stang enkele slagen als de band snel
draait. Stel vervolgens de stang af met stappen
van een halve slag.
4.
Steek de gaffelpen in de rijhendel
1. Bedieningsstang
2. Gaffelpen
3. Rijhendel
4. Dodemanshendel
5.
Schakel de vergrendelde neutraalstand in en
uit en controleer of de band niet draait
40). Blijf dit proces herhalen totdat de band niet
meer draait.
6.
Steek de R-pen tussen de rijhendels en
de vergrendelde neutraalstand en in de
gaffelpennen
(Figuur
7.
Herhaal deze afstelling aan de andere kant.
35).
(Figuur
Figuur 39
5. Linkerhandgreep
afgebeeld
6. Vergrendelde
neutraalstand
7. R-pen
39).
(Figuur
1. Handgreep
2. Vergrendelde
neutraalstand
39).
3. Handgreep
4. Sleuf voor vergrendelde
neutraalstand
Sporing afstellen
1.
Haal de machine van de assteunen.
2.
Controleer de bandenspanning van de
achterbanden. Zie
(bladz.
3.
Laat de machine lopen en observeer de
sporing op een horizontaal, effen en horizontaal
oppervlak zoals beton of asfalt.
4.
Als de machine naar één kant trekt, draai dan
g001733
aan de snelspoorknop. Draai de knop naar
rechts om naar rechts bij te stellen en naar links
om naar links bij te stellen
(Figuur
1. Snelspoorknop
Veerverankering afstellen
In gemiddelde of zware werkomstandigheden, zoals
werken met een zitkar op steile hellingen, is er
mogelijk meer veerkracht nodig op de regelarmen
35
Figuur 40
5. Neutraalstand
6. Rijhendel
7. Versnelling vooruit
8. Bedieningsstang
Bandenspanning controleren
36).
(Figuur
Figuur 41
g001732
41).
g001523