Als scherpstellen op het onderwerp niet lukt (scherpstelgeheugen)
De autofocus van de camera kan eventueel niet scherpstellen op het onderwerp als het
onderwerp zich niet in het midden van het beeld bevindt. Als dit gebeurt, kunt u het beste het
scherpstelgeheugen (focus lock) gebruiken.
1
Pas het AF-kader aan het scherp te
stellen onderwerp en druk de
ontspanknop half in tot het AF-teken
verschijnt.
• De ingestelde scherpstelling wordt vastgehouden.
Het AF-teken en en het AF-kader verschijnen in de
zoeker.
• Als het AF-teken nog steeds knippert, drukt u de
ontspanknop opnieuw half in.
• Het scherm met het bedieningspaneel verdwijnt.
2
Beweeg naar de gewenste samenstelling
met half ingedrukte ontspanknop en druk
de knop dan helemaal in.
• De indicatie-LED Dataverkeer knippert terwijl de foto op
het geheugenkaartje wordt opgeslagen.
Als het onderwerp een geringer contrast heeft dan
zijn omgeving
Als het contrast van het onderwerp gering is, als bijvoorbeeld de belichting niet voldoende is of
het onderwerp door mist niet goed zichtbaar is, kan er niet scherp gesteld worden. Stel scherp
(scherpstelgeheugen) op een onderwerp met een hoog contrast dat even ver van de camera
verwijderd is als het onderwerp dat u wilt fotograferen, kies daarna de gewenste uitsnede en
maak de opname.
AE bracketing (belichting variëren)
De camera neemt automatisch meerdere opnamen en belicht hierbij elke opname telkens een
beetje anders. Zelfs in situaties waarbij het moeilijk is om een juiste belichting te krijgen (bijv. bij
tegenlicht of in het halfduister), kunt u uit de serie foto's met verschillende
belichtingsinstellingen (belichtings- en correctiewaarden) de foto kiezen die u het beste bevalt.
De foto's worden in deze volgorde gemaakt: Foto met optimale belichting, foto met
belichtingscorrectie in de richting -, foto met belichtingscorrectie in de richting +.
Indicatie-LED Dataverkeer
AF-kader
Ontspanknop
3
AF-teken
31
NL