9.3
Milli-ohmmeting met 200 mA of 20 mA gelijkstroom [m]
➭
Controleer of het meetobject spanningsvrij is, zie hfst.
7.1. Externe spanningen vervalsen het meetresultaat.
➭
Zet de draaiknop op "m".
➭
Sluit het testobject aan zoals afgebeeld.
Een eenvoudige, correcte aansluiting wordt mogelijk gemaakt
door de als toebehoren leverbare Kelvinclip KC4 en
Kelvinsonde KC27.
De weerstand van de stroomaansluitingen moet < 1 zijn.
➭
Selecteer evt. het gewenste meetbereik met de knop
MAN|AUTO: 30 m, 300 m, 3 of 30 .
Deze meetmethode is ook geschikt voor weerstanden met
een inductiviteit van maximaal 1 H.
Correctie van de thermische spanning in het meetbereik 30/300 m
➭
Druk op de knop FUNC om de thermische spanning te
meten. Wacht tot de meetwaarde zich gestabiliseerd
heeft. Dit kan enkele seconden duren, afhankelijk van de
inductiviteit. Druk vervolgens opnieuw op de knop FUNC
om terug te keren naar milli-ohmmeting. De toekomstige
meetresultaten worden nu met de zojuist gemeten
waarde gecorrigeerd. Op het scherm wordt dit met
ZERO weergegeven.
Meten aan inductieve testobjecten
Spoelen van bijv. motoren, smoorders en
schakelbeveiligingen kennen hoge inductiviteiten. Elke
stroomverandering aan een inductiviteit, dus ook het aan- en
uitschakelen van de milli-ohmmeter of een bereikwijziging,
leidt tot een spanningsverandering. Deze kan een aanzienlijke
grootte hebben en in het ongunstigste geval leiden tot het
ontstaan van een vlamboog. De milli-ohmmeter is hiertegen
beveiligd met daarvoor bestemde spanningsafleiders.
9.4
Milli-ohmmeting met 1 A impuls-meetstroom [m@1A]
(automatische correctie van de thermische spanning bij 3 300
m)
➭
Controleer of het meetobject spanningsvrij is, zie hfst.
7.1. Externe spanningen vervalsen het meetresultaat.
➭
Zet de draaiknop op "m@1A".
➭
Sluit het testobject aan zoals afgebeeld.
Een eenvoudige, correcte aansluiting wordt mogelijk gemaakt
door de als toebehoren leverbare Kelvinclip KC4 en
Kelvinsonde KC27.
De weerstand van de stroomaansluitingen moet < 0,2 zijn.
➭
Selecteer evt. het gewenste meetbereik met de knop
MAN|AUTO: 3 m, (30 m of 300 m
Er wordt automatisch gecorrigeerd voor thermische
spanning.
Opmerking
Bij deze meting moeten vanwege het hogere
stroomgebruik de NiMH-accu's geplaatst en de
voeding NA HIT 2x aangesloten zijn.
14
10
Temperaturen meten [C]
Temperaturen meten gebeurt met weerstands-
temperatuursensoren, die als toebehoren leverbaar zijn. De
meting gebeurt met tweepolige techniek. De
toeleidingsweerstand is standaard op een standaardwaarde
van 0,1 ingesteld.
sensr
RTD
pt1000 selCt
Pt100
Pt1000 (TF220)
Ni100
Ni1000
0023.2
pt1000
+
FUNC
rlead
Toeleidings-
Weerstand
0 50
Instellen van temperatuureenheid en sensor
➭
Zet de draaiknop op "C". Met FUNC gaat u naar het
selectiemenu voor temperatuureenheid en sensor
(sensortype), sensr en selCt worden weergegeven.
➭
Door op de knop FUNC te drukken kunt u tussen de
temperatuureenheid C en F omschakelen.
➭
Selecteer het sensortype (RTD) met de knoppen .
➭
Sluit de sensor aan de beide bussen aan, zie afbeelding.
Opmerking
De ingestelde waarden voor temperatuureenheid en
sensor blijven ook na verlaten van de functie of
uitschakelen van het apparaat behouden.
C
FUNC
C
00.10
temp
GMC-I Messtechnik GmbH
FUNC
C / F