Onderhoud riemen
De conditie en de spanning van de riem van de
wisselstroomdynamo moeten na de eerste gebruiksdag
worden gecontroleerd en vervolgens om de 100 bedrijfsuren.
Riem van wisselstroomdy-
namo spannen
Onderhoudsinterval: Na de eerste 8 bedrijfsuren
Om de 100 bedrijfsuren
1. Open de motorkap.
2. Controleer de spanning van de riem van de
wisselstroomdynamo door deze
tussen de poelies van de wisselstroomdynamo en de
krukas in te drukken met een kracht van 10 kg.
Figuur 55
1. Beugel
2. Riem van
wisselstroomdynamo
De riem moet een speling van 11 mm hebben. Als de
speling niet correct is, gaat u verder met stap 3. Als de
speling correct is, gaat u door met werken.
3. Draai de bout los waarmee de beugel is bevestigd aan
de motor
(Figuur
55), alsmede de bout waarmee de
wisselstroomdynamo is bevestigd aan de beugel en de
ankerbout.
4. Plaats een rolkoevoet tussen de wisselstroomdynamo
en de motor en wrik de wisselstroomdynamo los.
5. Als de juiste spanning is verkregen, draait u de
wisselstroomdynamo, de beugel en de ankerbouten
vast om de afstelling te borgen.
(Figuur
55) midden
3. Ankerbout
Onderhoud
bedieningsysteem
De werking van de pedalen
vooruit/achteruit controleren
Schakel de motor uit en trap de rijpedalen volledig in en
controleer of zij zonder haperen uit zichzelf terugkeren naar
de neutraalstand.
De dodemansschakelaar van
de stoel controleren
Onderhoudsinterval: Bij elk gebruik of dagelijks
1. Neem plaats op de bestuurdersstoel en start de motor.
2. Laat de maaidekken neer op de grond.
3. Schakel de maaiaandrijving in op vooruit.
4. Kom omhoog uit de stoel en controleer of de
maaicilinders na 0,5-1 seconde tot stilstand komen.
5. Herhaal de procedure met de maaicilinders in de
achteruitstand.
De interlockschakelaar van de
maaiaandrijving controleren
1. Zet de motor van de maaimachine af.
2. Zet de schakelaar van de maaiaandrijving op uit en
draai het contactsleuteltje op I Het indicatielampje van
de maaiaandrijving mag niet gaan branden.
3. Zet de schakelaar op vooruit. Het indicatielampje moet
gaan branden en de motor mag niet starten als het
contactsleuteltje wordt omgedraaid. Herhaal dit met
de schakelaar op achteruit.
De interlockschakelaar van de
parkeerrem controleren
1. Zet de motor af.
2. Stel de parkeerrem in werking.
3. Draai het contactsleuteltje op I. Het indicatielampje
van de parkeerrem moet gaan branden.
4. Zet de parkeerrem vrij. Het indicatielampje moet doven
en de motor mag niet starten als het contactsleuteltje
wordt omgedraaid.
5. Stel de parkeerrem in werking, ga in de bestuurdersstoel
zitten en start de motor.
6. Zet de parkeerrem vrij.
7. Kom omhoog uit de stoel en controleer of de motor
afslaat.
46