-
Plaats defibrillatie-paddles zo ver mogelijk van het apparaat vandaan (minimaal 13 cm)
-
Kies de laagste energiehoeveelheid die klinisch geschikt is
-
Controleer of het apparaat nog naar behoren functioneert na externe defibrillatie
Richt geen bronnen van hoge straling zoals kobalt 60 of gammabestraling op het apparaat. Als een
patiënt bestraald moet worden dichtbij het apparaat, plaats dan een loden afscherming over het
apparaat heen om schade door de bestraling te voorkomen en controleer na de behandeling of het
apparaat nog goed functioneert.
Door lithotripsie kan het apparaat blijvend beschadigd worden. Vermijd dit tenzij de
behandelplaats niet dicht bij het apparaat ligt.
Vermijd diathermie, zelfs wanneer het apparaat op uit geprogrammeerd is, aangezien dit het
weefsel rond het apparaat kan beschadigen of het apparaat blijvend kan beschadigen.
Het apparaat mag niet aan therapeutische hoeveelheden ultrasone energie blootgesteld worden,
aangezien het apparaat het ultrageluidveld onbedoeld kan concentreren en schade kan
veroorzaken die mogelijk niet onmiddellijk waargenomen kan worden. Er zijn geen gegevens
bekend die erop duiden dat diagnostisch ultrageluid de werking van het apparaat beïnvloedt.
Transcutane elektrische zenuwstimulatie (TENS) kan het functioneren van het apparaat storen.
Om interferentie te verminderen, plaatst u de TENS-elektroden dicht bij elkaar en zo ver mogelijk
van het apparaat verwijderd. Bewaak de hartactiviteit tijdens het gebruik van TENS.
6