Stapgeregelde bijverwarming vóór QN10
De bijverwarming wordt aangesloten vóór de wisselklep
(QN10) en wordt geregeld via een regelsignaal vanaf SMO 40.
De bijverwarming kan worden gebruikt voor de productie
van zowel warmtapwater als verwarming.
De installatie wordt aangevuld met een aanvoertemperatuur-
sensor na bijverwarming (BT63).
VASTE AANVOERTEMPERATUUR
Als de warmtepomp moet werken richting een buffervat
met vaste temperatuurinstelling moet u een externe aan-
voertemperatuursensor (BT25) aansluiten. De sensor wordt
in de tank geplaatst.
De volgende menu-instellingen worden verricht:
Menu
1.9.3.1 - min. aanvoer temp.
5.1.2 - max. aanvoertemp.
5.11.1.2 - Laad-pomp (GP12)
4.2 - bedrijfsstand
NIBE SMO 40
Menu-instelling (plaatselijke
variaties kunnen vereist zijn)
Gewenste temperatuur in de
tank.
Gewenste temperatuur in de
tank.
intermitterend
handmatig
EXTRA AFGIFTESYSTEEM
In gebouwen met meerdere klimaatsystemen die verschil-
lende aanvoertemperaturen verlangen, kan het accessoire
ECS 40/ECS 41 worden aangesloten.
Een shuntklep verlaagt dan bijvoorbeeld de temperatuur
naar het vloerverwarmingssysteem.
-EP21
-EP21-AA25
-EP21-BT2
-EP21-BT3
-EP21-QN25
KOELING
Koeling in systeem met 2 leidingen
Koeling en verwarming worden gedistribueerd via hetzelfde
klimaatsysteem.
Als er gevaar bestaat voor condensatie moeten componen-
ten en klimaatsystemen worden geïsoleerd tegen condensa-
tie volgens de geldende normen en bepalingen of moet de
minimale aanvoertemperatuur worden beperkt.
Koeling in systeem met 4 leidingen
Met het accessoire AXC 30 kunnen koelings- en verwarmings-
systemen afzonderlijk worden aangesloten via een wissel-
klep.
De installatie wordt aangevuld met een aanvoertemperatuur-
sensor voor koeling (BT64).
-EP45
-EP45-GP10
-EQ1-BT64
Hoofdstuk 4 | Installatie installeren
-EP21-GP10
15