DAGELIJKS ONDERHOUD
MOTOROLIE NIVEAU
CONTROLE
Trek de oliepeilstok (A)
uit
de
houder.
Veeg de oliepeilstok
af.
Duw de oliepeilstok in de houder
en
wacht
even.
Trek de oliepeilstok opnieuw
uit
de houder
en
controleer
het
oliepeil.
Het
oliepeil moet
altijd tussen
de
markeringen
op de
olie-
peilstok staan.
Vul
zonodig
olie
bij
via
de
vulopening
(B).
Gebruik altijd olie
van
hetzelfde merk
en
dezelfde
soort.
KOELVLOEISTOFNIVEAU
CONTROLE
Zet de onderste
hendel
voor
de
tempera-
tuurregeling
van
de
cabine geheel
naar
links en verwijder de
vuldop.
Laat de
motor
enige tijd
draaien.
Controleer nadat
de
motor is gestopt
het
niveau
van de
koelvloeistof. De
vloeistof
behoort tot halverwege de vulhals
C
te rei-
ken.
BANDEN
Controleer de
bandenspanning.
Verwijder
klemzittende
voorwerpen
in
loopvlakprofiel
en
tussen
de
banden
bij
dubbele
montage.
Controleer
op
inrijdingen
en
andere
be-
schadigingen.
VOLGWAGENKOPPELING
Goede
werking
controleren.
VERLICHTING EN
INSTRUMENTEN
Functionering van alle lichten controleren.
Werking van ruitewissers
en
claxon contro-
leren.
Vloeistofniveau in voorraadtank
van
ruite-
sproeier
controleren.
CHAUFFEURSTOEL
EN SPIEGELS
Stoel
en
spiegels
in de
goede stand plaatsen.
28