•
Controleer het stationaire toerental.
•
Controleer de afstelling van de bedieningskabel.
•
Controleer of de motorkapafdichtingen intact en onbeschadigd zijn.
•
Controleer de inwendige motorkapgeluidsisolatie (indien aanwezig) en kijk of het schuimrubber intact en
onbeschadigd is.
•
Controleer of de inlaatdemper (indien aanwezig) op zijn plaats zit.
•
Controleer of de stationairuitlaatdemper (indien aanwezig) op zijn plaats zit.
•
Controleer de luchtinlaat op losse slangklemmen en rubber hulzen (indien aanwezig).
NA 300 GEBRUIKSUREN OF OM DE DRIE JAAR
•
Vervang de waterpompwaaier (doe dit vaker als er oververhitting optreedt of als er een lagere waterdruk
geconstateerd wordt).
OM DE 400 GEBRUIKSUUR OF OM DE VIER JAAR
•
Controleer de oliepomp.
•
Controleer/vervang de distributiekettingspanner.
•
Controleer de klepspeling en stel deze zo nodig af.
OM DE 1000 BEDRIJFSUUR OF OM DE VIJF JAAR
•
Vervang de accessoire‑aandrijfriem.
VOORAFGAAND AAN OPSLAG
•
Zie de opslagprocedure. Zie het onderdeelOpslag .
Koelsysteem doorspoelen
Spoel de inwendige koelwaterkanalen van de buitenboordmotor steeds met zoet water door na gebruik in zout,
vervuild of modderig water. Hierdoor wordt voorkomen dat een ophoping van afzettingen de inwendige
koelwaterkanalen verstopt.
NB: Tijdens het doorspoelen kan de buitenboordmotor opgeklapt of in de verticale bedrijfsstand zijn.
1.
Plaats de buitenboordmotor in de bedrijfsstand (verticaal) of in een gekantelde stand terwijl de motor
stilstaat.
2.
Koppel de doorspoelconnector los van de fitting op de onderbak.
3.
Schroef een waterslang in de doorspoelfitting.
ONDERHOUD
1.
1.
1.
1.
1.
1.
1.
ob01019
38