Handleiding ECL Comfort 310, applicatie A333
5.8 Controleparameters, circulatiepomp(en)
Stuurparameters voor circulatiepomp(en), applicaties A333.2 /
A333.3
De circulatiepompen P1 / P2 kunnen worden geregeld met behulp
van een 0-10 V-signaal. Het actuele regelsignaal is afkomstig van
de uitgang M3 (aansluitingen 61 en 56) van de ECA 32-module.
Het gewenste drukverschil tussen S9 en S10 wordt ingesteld voor
de toerentalregeling.
De stuurspanning wordt uitgedrukt als percentage en
weergegeven bij het M3-symbool.
Wanneer het drukverschil lager wordt dan de gewenste
drukverschil, dan wordt de stuurspanning geleidelijk verhoogd,
om de snelheid van de circulatiepomp meer te verhogen dan
daarvoor. Hierdoor wordt het drukverschil uitgelijnd met het
gewenste drukverschil.
De stuurspanning blijft op een vaste waarde zolang het
drukverschil correspondeert met het gewenste drukverschil.
De stuurspanning kan worden begrensd tot een maximum- en
een minimumwaarde (%).
MENU > Settings > Controleparameters, circulatiepomp(en)
Drukverschil (A333.2 / A333.3)
Circuit
1
Instelling van het gewenste drukverschil tussen S9 en S10 om het toerental
van de circulatiepomp(en) P1 / P2 te regelen.
Stel het gewenste drukverschil in tussen S9 en S10
0,1 - 5,0:
(in bar)
AQ076586461441nl-000401
12322
Instelbereik
Fabrieksinstelling
0,1 . . . 5,0 bar
1,5 bar
= Tijd
X
= Druk
Y
# 1 # = Gewenst drukverschil
# 2 # = Actueel drukverschil
# 3 # = Neutrale zone, Nz
# 4 # = Toerental signaal (0-10 V)
© Danfoss | 2021.05 | 101