B. Installatie met een boilersensor
a. Sluit de boilersensor aan op de punten 11 en 12 van
de 16-polige kroonsteen. De aansluitingen mogen
onderling verwisseld worden.
b. Sluit de driewegklep (220/230V) aan op de eurosteker
in de zijkant van het instrumentenpaneel.
c. Stel de boilerregeling in bedrijf. Ga m.b.v. de 'mode'-
toets naar de instelmode (de punt in het 'code'-venster
brandt kontinu).
Ý
Druk op de 'step'-toets totdat op het 'code'-venster
het cijfer 3. verschijnt.
Ý
Wijzig de instelling met de 'Æ' en de ' '-toetsen zodat
het temperatuurvenster aangeeft, op welke tempera-
tuur het water in de boiler konstant gehouden dient te
worden. U kunt een temperatuur tussen de 40 en
65˚C instellen. De boilerregeling is nu aktief. Bij de in-
stelling 0 0 schakelt u de boilerregeling uit en zal het
toestel niet meer reageren op de temperatuur van de
sensor.
Sla de nieuwe instelling op in het geheugen door op
de 'store'-toets te drukken. Het temperatuurvenster
knippert twee maal als de waarde opgeslagen is.
Druk op de 'reset'-toets om terug te keren naar de
bedrijfsmode.
Vanuit de fabriek is de regeling zo ingesteld dat het
toestel in bedrijf komt bij een temperatuur die 5˚C
onder de door u ingestelde boilertemperatuur ligt.
Het toestel schakelt weer uit als de ingestelde tempe-
ratuur bereikt is. Deze inschakeldifferentie van 5˚C
kan, indien gewenst, gewijzigd worden.
Wilt u deze waarde wijzigen, volg dan de instrukties
zoals op de volgende bladzijde aangegeven.
Wilt u de waarde niet wijzigen, dan is hiermee de in-
stallatie beëindigd.
21
Ý
Ý
Ý
Ý