6
6.1
Reparatie
adviezen
Het uit- en inbouwen van de complete roerderkop
De halle buispen (fig. 1 l/l)
onder in de voorraadtrechter
er uit slaan. De
roerderkop aftrekken en "rechtsof
"links" kenmerken. Wanneergeen
speciale
trekker voor de roerderkop aanwezig is, dan is het aan te bevelen met een
beitel in elke kop een inkerving in de omgeving van de halle buispenboring
en
aan de tegenoverliggende
kant in te slaan, om daardoor de bus van de
roerderkop op te rekken. Aansluitend wordt door en beitel te drijven in de spleet
tussen de onderkant van de roerderkop en bovenkant van de strooischotel,
van de roerderkop en van de huls van de strooischotel iets afgeschoven.
Een
tweede beitel of iets dergelijks wordt nu als hefboom onder de eerste gesto-
ken, om het aftrekken van de roerderkop te verlichten.
In geen geval mag
geprobeerd worden, door verwarmen
met de lasvlam het aftrekken van de
roerderkop en de strooischotel te verlichten, omdat in dit geval de strooischotel
krom kan trekken en de aandrijfkast beschadigd wordt. Bij inbouwen van de
nieuwe roerderkop dient men onvoorwaardelijk
op de draairichting te letten.
De roervingers zijn met een speciale slijtvaste "opleglas" voorzien. die steeds
in draairichting gezien, voor moet liggen. De roervinger moet bovendien aan
de kunstmestdoseeropening
een afstand van 6 tot 7 mm hebben (fig. 11/2) en
de roerderkop mag niet op de trechterbodem
aanslijpen. Roerderkop en stro-
oischotel met dubbele halle buispen borgen. De roervinger moet tegenover de
korte schoep of de boring in de schotelrand staan.
6.2
Uit- en inbouwen van de aandrijfkast
Hiertoe de roerderkoppen,
zoals onder 6.1, verwijderen. Bevestigingsbouten
van de aandriifkast losdraaien ende afschermplaat
demonteren. Na het uitne-
men van de aandrijfkast de strooischotels
(zo mogelijk met een speciala AMA-
ZONE-trekker)
eraf trekken. waarbii "rechts en links" een kenteken moet krii-
gen. Een nieuwe aandrijfkast met uitgezette strooischotels gebruiken en vast-
schroeven. De roerderkop zoals onder 6.1 beschreven, inbouwen. De monta-
ge maten van de flens controleren (zie fig. 11).
23