Figuur 69
1. Nabijheidssensor
2. Tussenruimte –
2,5-3,6 mm
3. Rechterkant van de
machine
4. Contramoer
2.
Maak de contramoeren aan beide kanten van
de sensorbeugel los
3.
Stel de contramoeren af totdat er een
tussenruimte is van 2,5-3,6 mm tussen het
uiteinde van de nabijheidssensor en de flens
van de arm voor neutraalstand
4.
Draai de contramoeren vast
De afstelling van de
tractie-aandrijving voltooien
1.
Verwijder de assteunen en laat de machine op
de grond zakken.
2.
Monteer de stoel en stoelplaat, zie
bedieningspaneel monteren (bladz.
5. Sensorbeugel
6. Flens (arm voor
neutraalstand)
7. Onder de stoel
(Figuur
69).
(Figuur
69).
(Figuur
69).
Het
53).
3.
Maak een proefrit met de machine om er
zeker van te zijn dat deze niet beweegt als het
tractiepedaal in de neutraalstand staat.
De stops van de besturing
afstellen
Alleen machines met
vierwielaandrijving
De stops van de besturing op de achteras voorkomen
mede dat de stuurcilinder te ver uitslaat als de
achterwielen worden geraakt. Stel de stops zodanig af
dat de afstand tussen de boutkop en het scharnierpunt
op de as 2,3 mm bedraagt als het stuurwiel geheel
naar links of naar rechts wordt gedraaid.
1.
Draai de bouten in of uit totdat de afstand
2,3 mm bedraagt; zie
g035477
1. Stop van besturing (rechterkant getoond)
2.
Draai de schroef op de klem van de spoorstang
los.
3.
Draai de kogelverbinding verder of terug om de
lengte van de spoorstang aan te passen.
4.
Plaats de kogelverbinding op de
bevestigingsbeugel en controleer het wiel
op spoorafwijking (inspoor).
5.
Als de juiste afstelling is bereikt, de schroef op
de stangklem aandraaien en de kogelverbinding
vastzetten op de bevestigingsbeugel.
61
Figuur
70.
Figuur 70
g006075