en het maaidek is, moet u met behulp van het
tractiepedaal het motortoerental hoog en constant
houden. Verlaag de rijsnelheid als de belasting van
de maaimessen verhoogt; verhoog de rijsnelheid
als de belasting van de messen verlaagt. Hierdoor
kan de motor – met behulp van de transmissie –
bepalen wat de juiste rijsnelheid is en de snelheid
van het mes op het hoge niveau houden dat
noodzakelijk is voor een goede maaikwaliteit.
Daarom moet u het tractiepedaal laten opkomen
als het motortoerental afneemt, en het pedaal
langzaam intrappen als het toerental stijgt. Als
u van het ene naar het andere werkterrein rijdt
(zonder lading en met geheven maaidek), zet u de
gashendel op S
NEL
langzaam volledig in om de hoogste rijsnelheid
te verkrijgen.
•
Koppel de twee rempedalen aan elkaar voordat u
de machine op deze manier verplaatst.
•
Met behulp van de remmen kunt u de machine een
bocht laten maken; ga echter voorzichtig te werk
indien u ze gebruikt op zacht of nat gras, want ze
kunnen het gazon beschadigen. Met de remmen
kunt u ook de richting van het maaidek regelen als
u maait langs hekken of soortgelijke objecten. De
remmen hebben nog een derde functie; u kunt er
namelijk de tractie mee behouden. In sommige
heuvelachtige omstandigheden kan bijvoorbeeld
het hoogste wiel slippen en grip verliezen. Als dit
gebeurt, trapt u het rempedaal voor het hoogste
wiel geleidelijk en met tussenpozen in totdat dit
wiel niet meer slipt, waarmee de tractie op het
laagste wiel wordt vergroot. Als u niet wilt dat
er onafhankelijk wordt geremd op de wielen,
koppelt u de hendel op het linkerrempedaal met
het rechterrempedaal. Hierdoor kunt u gelijktijdig
remmen op beide wielen.
•
Voordat u de motor uitschakelt: zet alle
bedieningsorganen in N
de gashendel op L
contactsleuteltje op
•
De motor slaat niet aan wanneer de
motorkoelvloeistof oververhit is. Laat de
motor en het koelsysteem afkoelen, en controleer
het koelsysteem; zie
koelvloeistofpeil controleren (bladz.
Na gebruik
Veiligheid na het werk
•
Verwijder gras en vuil van de maai-eenheden,
de geluiddempers en het motorcompartiment
om brand te voorkomen. Veeg gemorste olie en
brandstof op.
en drukt u het tractiepedaal
en zet
EUTRAAL
. Draai het
ANGZAAM
om de motor af te zetten.
UIT
Het koelsysteem en
62).
•
Als de maai-eenheden in de transportstand
staan, breng dan een positieve mechanische
vergrendeling aan (indien voorhanden) voordat u
de machine onbeheerd achterlaat.
•
Laat de motor afkoelen voordat u de machine in
een afgesloten ruimte stalt.
•
Verwijder het sleuteltje en sluit de
brandstofafsluitklep (indien aanwezig) voordat u
de machine stalt of transporteert.
•
Stal de machine of het brandstofvat nooit in de
buurt van een open vuur, vonken of een waakvlam
zoals die van een boiler of een ander apparaat.
•
Zorg ervoor dat alle onderdelen van de
machine in goede staat verkeren en alle
bevestigingselementen stevig vastzitten, in het
bijzonder de bevestigingen van maaimessen.
•
Vervang versleten of beschadigde stickers.
De machine duwen of
slepen
In noodgevallen kan u de machine over een
kleine afstand bewegen door de omloopklep in
de hydraulische pomp in werking te stellen en de
machine te duwen of te slepen.
Belangrijk:
U mag de machine niet sneller dan
3 tot 4,8 km per uur duwen of slepen. Als u de
machine met hogere snelheid duwt of sleept,
kan de transmissie intern beschadigd worden.
Als de machine over een grote afstand moet
worden verplaatst, moet u deze vervoeren op een
vrachtwagen of een aanhanger.
Belangrijk:
De omloopklep moet open zijn als u
de machine duwt of sleept. Sluit de klep zodra u
de machine naar de gewenste plaats hebt geduwd
of gesleept.
De omloopklep openen
1.
Verwijder de stoel en stoelplaat, zie
de stoelplaat verwijderen (bladz.
2.
De regelknop van de omloopklep bevindt zich
aan de linkerkant van de hydraulische pomp
(Figuur
32).
37
De stoel en
43).