Drukontlastingsprocedure
Voer altijd de drukontlastingsprocedure uit als
u dit symbool ziet.
Het systeem blijft onder druk staan totdat deze
handmatig wordt ontlast. Om ernstig letsel veroorzaakt
door vloeistof onder druk te voorkomen, zoals injectie
door de huid, opspattende vloeistof en bewegende
onderdelen, dient u de Drukontlastingsprocedure te
volgen wanneer u stopt met spuiten en voordat u de
apparatuur reinigt, controleert of er onderhoud aan
pleegt.
1.
Zet de trekker op de veiligheidspal.
2.
Sluit alle toevoerkleppen van de luchtmotor of elke
bron van vloeistofdruk.
3.
Sluit de dubbele afsluithendel (AE) en open de
recirculatiehendel op afstand (CE), wanneer deze
in gebruik is. Open de recirculatiehendel op het
XP-doseerapparaat.
4.
Schakel de vloeistofverwarmers uit (waar van
toepassing).
5.
Schakel de toevoerpompen uit (waar van toepassing).
3A1247S
6.
Haal de trekker van de veiligheidspal.
7.
Houd een metalen gedeelte van het pistool stevig
tegen een geaarde metalen emmer. Druk de trekker
van het pistool in om de druk te ontlasten.
8.
Zet de trekker op de veiligheidspal.
9.
Open alle vloeistofafvoerventielen in het systeem en
houd een afvalbak bij de hand om de vloeistof op te
vangen. Laat de ontlastventielen open tot u weer gaat
spuiten.
10. Als u vermoedt dat de spuittip of de slang verstopt
zit of dat de druk niet volledig ontlast is nadat u de
bovenstaande stappen hebt uitgevoerd, draai dan de
klemmoer van de tipbeschermer of de eindkoppeling
van de slang HEEL LANGZAAM los en ontlast zo
de druk geleidelijk; draai vervolgens de moer of de
koppeling helemaal los. Verwijder de verstopping uit
de slang of de spuittip.
Trekkervergrendeling
Schakel altijd de trekkervergrendeling in als u stopt met
spuiten om te voorkomen dat het pistool onverwacht met
de hand wordt ingeschakeld, als het pistool valt of als er
tegen het pistool wordt gestoten.
Bediening
21