Algemeen
overzicht van de
machine
1. Stuurwiel
2. Remmen
3. Maaidek
Bedieningsorganen
Tractiepedaal
Het tractiepedaal (Figuur 4) regelt de beweging
vooruit en achteruit. Om vooruit te rijden moet
u de bovenkant van het pedaal intrappen en om
achteruit te rijden de onderkant van het pedaal. De
rijsnelheid hangt af van hoever het pedaal wordt
ingetrapt. Voor de maximale rijsnelheid zonder
belasting trapt u het pedaal volledig in terwijl de
gashendel op SNEL staat.
Om te stoppen, laat u het tractiepedaal opkomen
en weer terugkeren in de middelste stand.
Figuur 3
4. Tractiepedaal
5. Koker voor de Gebruikershandleiding
6. Kap/motorcompartiment
Rijsnelheidsregelaar, vooruit
Door de rijsnelheidregelaar van de Vooruit
(Figuur 4) in te stellen, kunt u de afstand
begrenzen die het tractiepedaal kan worden
ingetrapt om voorwaarts bij een constante snelheid
te blijven maaien.
Contactschakelaar
De contactschakelaar (Figuur 4) heeft drie standen:
UIT, AAN/VOORGLOEIEN en START.
Oliedruklampje
Dit lampje (Figuur 4) gaat branden indien de
motoroliedruk gevaarlijk laag is.
18
7. Omkiepbeveiliging