Algemene
ventilatieaansluiting
• De installatie van het ventilatiesysteem moet worden
uitgevoerd volgens de geldende normen en voorschrif-
ten.
• De aansluitingen moeten worden uitgevoerd via
flexibele slangen, die zo moeten worden geïnstalleerd
dat ze eenvoudig kunnen worden vervangen.
• Zorg ervoor dat inspectie en reiniging van de kanalen
mogelijk is.
• Controleer of er geen verkleining van de doorlaat op-
treedt in de vorm van plooien, scherpe bochten enzo-
voort, want hierdoor zal de ventilatiecapaciteit afne-
men.
• Het luchtkanalensysteem moet minimaal luchtdicht-
heidsklasse B zijn.
• Om te voorkomen dat het geluid van de ventilator naar
de ventilatieapparatuur wordt overgedragen, moeten
er geluiddempers in het leidingsysteem worden geïn-
stalleerd. Als er ventilatieapparatuur in geluidsgevoeli-
ge ruimtes staat, moeten er geluiddempers worden
geïnstalleerd.
• Het luchtafvoerkanaal moet over zijn gehele lengte
geïsoleerd worden met dampdicht materiaal (ten
minste PE30 of gelijkwaardig).
• Zorg ervoor dat de condensatie-isolatie volledig is af-
gedicht bij verbindingen en/of toevoernippels, geluid-
dempers, dakkappen enz.
• Het luchtafvoerkanaal moet indien mogelijk door het
dak worden gelegd. Indien het kanaal via een buiten-
muur naar buiten moet worden geleid, voorkom dan
een directe achterwaartse bocht van 90°, aangezien
dit tot lawaai en een slechtere capaciteit kan leiden.
• De ventilatiekanalen moeten zodanig worden geïnstal-
leerd dat het omvormerkastje makkelijk te openen is.
• Er mag geen kanaal in een gemetselde schoorsteen
worden gebruikt voor luchtafvoer.
Voorzichtig!
F730 heeft af en toe een zeer lage temperatuur
van de afvoerlucht. Om schade aan het product
en/of het gebouw te voorkomen, is het daarom
belangrijk dat het luchtafvoerkanaal over de
gehele lengte is geïsoleerd met dampdicht
materiaal (ten minste PE30 of gelijkwaardig).
18
Hoofdstuk 4 | Leiding- en ontluchtaansluitingen
TIP
Indien er aanvullende condensatie-isolatie (ten
minste PE30 of gelijkwaardig) met de afmeting
Ø 200 wordt geïnstalleerd aan de buitenkant
van de bestaande uitlaatleiding tussen de
warmtepomp en het binnendak, wordt het ge-
luid in het installatieruimte met 1-2 dB(A) ver-
minderd.
KANAAL VOOR AFVOERLUCHT/AFZUIGKAP
Het kanaal voor afvoerlucht (afzuigkap) mag niet worden
aangesloten op de F730.
Om te voorkomen dat etenslucht naar de F730 gevoerd
wordt, moet de afstand tussen de afzuigkap en de af-
voerluchtklep in de gaten worden gehouden. De afstand
mag niet kleiner zijn dan 1,5 m.
Schakel tijdens het koken altijd de afzuigkap in.
Ventilatiestroom
Sluit de F730 zo aan dat alle afgevoerde lucht, met uit-
zondering van afgevoerde lucht uit de luchtkanalen van
de keuken (afzuigkap), via de verdamper (EP1) in de
warmtepomp komt.
De ventilatiestroom moet voldoen aan de toepasselijke
landelijke normen.
Voor optimale prestaties van de warmtepomp mag de
ventilatiestroom niet minder zijn dan 21 l/s (75 m³/u).
Stel de ventilatiecapaciteit in het menusysteem van de
warmtepomp in (menu 5.1.5).
Als de afvoerluchttemperatuur onder de 6 °C komt,
wordt de compressor geblokkeerd en is elektrische bij-
verwarming toegestaan. Als de compressor is geblok-
keerd, wordt er geen energie aan de afvoerlucht onttrok-
ken.
Ontluchting aanpassen
Om in iedere kamer van de woning de noodzakelijke
luchtverversing te verkrijgen, moeten de luchtafzuig -en
aanvoerroosters correct worden gepositioneerd en inge-
regeld.
Stel de ventilatie direct na de installatie zo in, dat deze
overeenkomt met de verwachte waarde van de woning.
Een onjuiste afstelling van de ventilatie kan leiden tot
verminderde efficiency van de installatie, en daarmee
tot hoger energieverbruik, en kan uiteindelijk vochtscha-
de in het gebouw veroorzaken
NIBE F730