44
OPTIES
BEDIENINGSINSTRUCTIES IQ−SYSTEEM − 2
De compressielucht verlaat de scheidingstank via de pijpen in het
bovendeksel en kan vervolgens één van twee mogelijke routes volgen,
handmatig in te stellen door middel van kleppen.
De ene route is voor standaardgebruik, waarbij de lucht om het
IQ−systeem heen geleid wordt en een kwaliteit heeft die vergelijkbaar
is met lucht uit een gewone oliegedrenkte mobiele compressor. Als het
IQ−system wordt ingeschakeld door de juiste instelling van de
keuzeklep, gaat de compressielucht eerst de nakoeler in.
De nakoeler wordt gekoeld door inkomende lucht van het
compressorpakket, welke wordt geregeld door de beweegbare
lamellen op de nakoeler (indien uitgersut met de optie voor lage
omgevingstemperatuur). Onder de meeste omstandigheden staan de
lamellen geheel open en is maximale nakoeling beschikbaar. De
compressielucht en het condensaat (water met een kleine hoeveelheid
smeermiddel van de compressor) verlaat de nakoeler en gaat de
vochtscheider in, waar het grootste deel van het condensaat wordt
verwijderd. De compressielucht doorloopt dan twee filtratiefasen, waar
de aanwezigheid van water− en oliedeeltjes omlaag wordt gebracht tot
ongeveer 0,01 ppm, en alle deeltjes van 0,01 micrometer en groter
worden verwijderd.
Aan de onderkant van de vochtscheider en beide filters bevinden
zich zeven en 'constant−bleed'−openingen, welke van een dergelijke
grootte zijn dat de maximale stroom condensaat bij een minimaal
verlies aan compressielucht wordt bewerkstelligd.
De condensaatleidingen komen dan samen in een pijp en het
condensaat wordt vervolgens allemaal op één plek in het
uitlaatsysteem van de motor geïnjecteerd. De compressielucht
stroomt dan door de minimum−drukklep, en vervolgens naar buiten
door
de
onderhoudsluchtklep.
instrumentenpaneel geeft de druk aan binnen in de scheidingstank.
Een drukmeter voor de onderhoudsluchtdruk bevindt zich aan de
binnenkant van de voorklep van de compressor op de filtersteun.
Indien het de lucht om het IQ−systeem heen geleid wordt
(standaardgebruik geselecteerd), zal de bedrijfsluchtdruk ongeveer
gelijk zijn aan de druk in de scheidingstank. Indien de
IQ−systeemfunctie wordt geselecteerd zal de bedrijfsluchtdruk iets
lager zijn, afhankelijk van de weerstand van de filters.
Werking van de optie voor lage omgevingstemperatuur
Wanneer de omgevingstemperatuur daalt tot het punt is bereikt dat
de uitlaattemperatuur bij de nakoeler de 45ºF benadert, stelt de
Temperature
Control
Unit
gemonteerd achterop het bedieningspaneel, automatisch de lamellen
bij om de stroom van koelingslucht door de nakoeler te reguleren.
In het geval dat de machine onder abnormale omstandigheden
draait (bijv. wanneer er een omkappingsklep open staat), wat
overmatige koeling van de nakoeler zou veroorzaken, dan geeft een
temperatuursensor in het nakoeleruitlaatpunt de TCU het signaal om
de lamellen verder te sluiten als de temperatuur van de
compressielucht tot ongeveer 36ºF of lager daalt.
Er bevinden zich geen door de gebruiker te selecteren of
onderhouden componenten in de TCU. Neem contact op met Doosan
Service indien zich een abnormaal functioneren van het
bedieningssysteem voor bevriezingsbescherming voordoet.
ONDERHOUD
Dagelijks onderhoud:
Controleer
bij
volle
belasting
compressielucht) of de filterrestrictie−indicators van het IQ−systeem
geen overmatige restrictie aangeven. Er zijn zijn binnen in het
bedieningspaneel strictie−indicators voor de filters gemonteerd, die de
compressor uitschakelen als de restrictie aanbevolen waarden
overschrijdt.
9/270, 9/300, 12/235, 17/235, 21/215, 9/270HA, 9/300HA, 12/235HA, 17/235HA, 21/215HA
De
luchtdrukmeter
op
(TCU;
temperatuurregeleenheid),
(maximale
levering
Wekelijks onderhoud:
S Verwijder de Y−zeefschermen onder in de vochtscheider en beide
filters en verwijder al het bezinksel.
S Controleer of de openingen onder de Y−zeven niet verstopt zijn.
S Controleer of de pijpjes van de openingsdrainagepunten naar het
uitlaatsysteem niet verstopt zijn.
Jaarlijks onderhoud:
Het normale onderhoudsinterval voor de primaire en secundaire
IQ−systeemfilters is één jaar, of eerder als de druk te ver terugloopt.
Binnen in de voorklep zijn restrictie−indicators voor de filters
gemonteerd, die de compressor uitschakelen wanneer restrictie
aanbevolen waarden overschrijdt.
Filtervervanging
S Als de motor is gestopt dient u zich ervan te verzekeren dat de druk
van het systeem is afgelaten.
S Verwijder alle bedrading en slangen aangesloten op de
drainagepunten aan de onderkant van beide filterbehuizingen.
Inspecteer de fittingen en slangen op verstoppingen. Reinig indien
nodig.
S Draai de behuizing los met behulp van een kettingsleutel of dergelijk
het
gereedschap. De behuizing moet na het losdraaien verder met de hand
worden verwijderd, waarbij u op moet passen dat u de behuizing niet
op het vloerpaneel laat vallen.
S Laat de behuizing op het vloerpaneel zakken en laat hem tegen het
schroefblok leunen. Verwijder en vervang het filterelement, waarbij u
zorg draagt niet de buitenste laag te beschadigen.
Controleer het onderdeelnummer van het nieuwe element met dat
van het oude element, aangezien de twee IQ−filters van
verschillende stoffen zijn gemaakt.
OPTIES – IQ−SYSTEEM
VEILIGHEID
VOORZICHTIG: Het compressorregulatiesysteem is afgesteld om de
gereguleerde druk bij de scheidingstank op één peil te houden. Stel de
regulatie NIET bij om de volle regulatiedruk bij de onderhoudsluchtklep
te krijgen wanneer het IQ−systeem is geactiveerd. Dit zal resulteren in
werking op te hoog vermogen, met als gevolg oververhitting en een
verkorte levensduur van zowel de motor als het schroefblok.
VOORZICHTIG: Filterelementen met overmatige restrictie kunnen
een toename in de hoeveelheid water en olie, meegevoerd in de lucht,
veroorzaken, hetgeen verderop schade aan aparatuur kan
veroorzaken. De normale onderhoudsintervallen mogen niet worden
overschreden.
VOORZICHTIG: Als het doorlopen van het condensaat belemmerd
wordt, lopen de houders over. Als de houders overlopen, kan
overmatig condensaat in de luchtstroom terechtkomen en
beschadigingen in apparatuur verderop veroorzaken.
van
KENNISGEVING:
Niet gebruiken bij temperaturen lager dan 2°C (35°F), behalve als de
IQ−optie voor lage omgevingstemperaturen is aangebracht.