STARTEN
Controleren dat noodstop knop gereset wordt.
WAARSCHUWING: Deze machine mag onder geen enkele
omstandigheid met behulp van vluchtige vloeistoffen zoals
ether worden gestart.
Alle
gebruikelijke
startprocedures
bedieningsschakelaar uitgevoerd.
1
Draai de contactschakelaar naar positie 1;
− De reserve−startcompressor treedt in werking om de inlaatklep te
sluiten.
− De Wedge−controller voert een lamp−test uit.
− De indicatielampjes voor lage motoroliedruk en lage accuspanning
lichten op om aan te geven dat de communicatie tussen Wedge en
motor−ECM in orde is.
Lampje inlaatverwarmer / Wacht met starten
.
Draai de contactschakelaar naar de aan−stand 1 totdat het
waarschuwingslampje voor de inlaatverwarmer 13 uitgaat.
N.B.: Positie 2 wordt niet gebruikt
.
Draai de contactschakelaar naar de startpositie 3 (positie voor
starten motor).
.
Laat terugkomen naar de aan−stand 1 wanneer de motor start. De
motor zal nu met een gereduceerde toerental draaien.
.
Tijdens het warmdraaien draait de motor stationair op 1500 tpm.
Na het warmdraaien draait de motor stationair op een lager
toerental.
N.B.: Om de machine op een gereduceerde belasting te kunnen
starten, is er een klep in het regulatiesysteem opgenomen die wordt
bestuurd met behulp van een onderhoudsluchtschakelaar op het
instrumentenpaneel. (De klep keert automatisch terug naar de
start−positie wanneer de machine wordt uitgeschakeld en de luchtdruk
uit het systeem wordt afgelaten).
worden
met
2
3
BEDIENINGS−INSTRUKTIES
.
Laat de motor zijn bedrijfstemperatuur bereiken. Druk vervolgens
op de drukregelingsknop.15.
.
De machine kan nu zonder gevaar op vollast draaien.
VOORZICHTIG! Als de motor niet aanslaat, herhaal dan
bovenstaande procedure, nadat u 1 minuut heeft gewacht.
de
Als de
machine
ONDERHOUDSBOEK.
STOPPEN
.
Sluit de service−afsluiter.
.
Laat de compressor kort op nullast draaien zodat de motor kan
afkoelen.
.
Draai de AAN/UIT−startschakelaar naar de 0 (uit) stand.
OPM: Zodra de motor stopt, laat het automatische afblaasventiel alle
druk uit het system onstappen, behalve uit de afvoerpijp/spruitstuk
sectie. Deze sectie moet ontlast worden door de ontlastkraan te
openen, en uit de weg van de ontsnappende lucht te staan.
Als de automatische afblaasklep weigert te functioneren, moet de
druk van het systeem ontlast worden via de uitlaatkraan(en)
WAARSCHUWING: Bij ontlasten van de systeemdruk d.m.v. de
servicekranen blijft een weinig druk achter in het systeem. Onder
deze omstandigheden mag geen onderhoudswerk uitgevoerd
worden. Deze druk kan ontlast worden door de hand afblaasklep
langzaam te bedienen.
VOORZICHTIG! Zorg ervoor dat de compressor nooit stationair draait
terwijl het systeem nog onder druk staat.
NOODSTOP
In het geval dat de machine in een noodsituatie moet worden
gestopt DRUKT U OP DE NOODSTOPSCHAKELAAR AAN DE
VOORZIJDE VAN DE MACHINE EN VERZEKERT U ZICH ERVAN
DAT HIJ IN INGEDRUKTE STAND BLIJFT STAAN. (INDIEN
DAARMEE UITGERUST)
Als de machine niet is uitgerust met een noodstopschakelaar, draait
u de startschakelaar naar de (0) uit−stand.
HERSTARTEN NA EEN NOODSTOP
Haal de noodstopschakelaar uit de ingeschakelde (ingedrukte)
stand. (INDIEN DAARMEE UITGERUST)
9/270, 9/300, 12/235, 17/235, 21/215, 9/270HA, 9/300HA, 12/235HA, 17/235HA, 21/215HA
niet
wil
starten,
raadpleeg
23
dan
het