Gebruiksaanwijzingen
Werking ontstekingsregelaar voor
niet CE-modellen
Inschakelen
Als er stroom wordt gezet op de ontstekingsregelaar,
begint de regelaar zijn ontsteking binnen een wachttijd
van 1-3 seconden na de ventilatie.
Ontstekingssequentie
De sturing begint de ontsteking na de ventilatie door
stroom te zetten op de ontsteker en de gasklep te
openen. De ontsteker zal ingeschakeld blijven totdat er
een vlam wordt gedetecteerd of totdat er maximaal
tien (10) seconden (10 +0/-4 sec) zijn verstreken. Als
er een vlam wordt gemaakt en verloren gaat tijdens de
periode van 10 seconden, zal de ontsteker opnieuw
worden ingeschakeld in een poging om het gas
opnieuw te doen ontbranden.
Als er binnen de ontstekingssequentie van tien (10)
seconden geen vlam wordt gedetecteerd, sluit de
regelaar de stroom naar de gaskleppen en de ontsteker
af, en wordt hij binnen 5 seconden vergrendeld.
Normale werking
Zodra er een vlam is gemaakt, stopt de vonkontsteker
met vonken en zal de regelaar continu alle invoer
controleren. Als de regelaar een vlamverlies detecteert
nadat er een vlam werd gemaakt, blijft de gasklep
onder stroom staan en begint het vonken binnen een
seconde na het vlamverlies. Als de poging om
opnieuw een vlam te maken mislukt, zal er binnen 11
seconden na het eerste vlamverlies een vergrendeling
optreden.
Uitdoving van de vlam
Een normale uitdoving van de vlam treedt op wanneer
de thermostaattemperatuur voldoende is. Dit betekent
dat er geen onmiddellijke behoefte is aan meer
warmte. De thermostaat zal de stroom van de
ontstekingsregelaar uitschakelen. Hierdoor wordt de
gasklep gesloten en gaat de vlam uit. Na korte tijd, niet
minder dan 1 seconde, zal de thermostaat afkoelen en
afsluiten. Hierdoor wordt de ontstekingsregelaar
opnieuw onder stroom gezet. Wanneer dit gebeurt,
moet de regelaar dezelfde ventilatie- en
ontstekingssequentie voltooien zoals hierboven werd
aangegeven.
64
© Published by permission of the copyright owner - DO NOT COPY or TRANSMIT
Vergrendeling regelaar
Als de regelaar wordt vergrendeld, wordt de gasklep
gesloten en zullen alle verzoeken om warmte worden
genegeerd. De vergrendelingsmodus mag enkel
worden stopgezet door de stroom naar de regelaar te
onderbreken of de thermostaat uit te schakelen. Nadat
dit is gebeurd, start de regelaar opnieuw op met de
normale opstart- en ontstekingssequentie.
Detectie van lage spanning
De regelaar kan een lage invoerspanning detecteren.
Als de invoerspanning bij de opstart onder 19,0 V AC
+0,8 V AC/-0,5 V AC ligt, zal de regelaar de uitvoer
naar het relais van de gasklepregelaar uitschakelen.
Als de invoerspanning minstens drie (3) seconden
boven 19,8 V AC komt, zal de regelaar vervolgens het
relais van de gasklep opnieuw inschakelen en kan de
ontstekingssequentie beginnen. Bij de opstart moet de
regelaarfunctie altijd zijn uitgeschakeld indien de
spanning hoger ligt dan 19,8 V AC.
70476401 (DU)