2.12 Eerste inbedrijfname
De eerste inbedrijfname van het toestel en
de instruering van de operator mogen alleen
door een erkende installateur plaatsvinden.
De WPC dient volgens deze gebruiks- en
montageaanwijzing in bedrijf te worden ge-
steld.
Voor de inbedrijfname kan men onze service-
dienst om kostenloze ondersteuning vragen.
Vóór de inbedrijfname dienen de volgende
punten gecontroleerd te worden:
Verwarmingsinstallatie
Is de verwarmingsinstallatie op de juiste
druk gevuld en de snelontluchter ge-
opend?
Temperatuurvoelers
Zijn de buitenvoeler en de retourvoeler
(in combinatie met bufferreservoir) op de
juiste manier aangesloten en geplaatst?
Netaansluiting
Is de netaansluiting vakkundig gerealiseerd?
Wanneer er geen foutmelding op het dis-
play verschijnt wanneer de aansluiting WP
(net) onder spanning wordt gezet, is het
draaiveld correct aangesloten. Verschijnt
de foutmelding Geen vermogen, dan
moet de draairichting door middel van
het verwisselen van twee fasen worden
gewijzigd.
De WPW schakelt in de verwarmings- of
warmwatermodus bij een verwarmingsretourt
emperatuur ≤ 18 °C over op het noodbedrijf.
Het verwarmingswater wordt met behulp
van de overgangsverwarming opgewarmd tot
een verwarmingsretourtemperatuur van 20
°C. Daarna wordt de warmtepomp weer in
bedrijf gesteld. Bij de WPW moet daarom de
overgangsverwarming worden aangesloten.
Let bij vloerverwarming op de
maximale systeemtemperatuur.
Overdracht van het apparaat!
Leg de gebruiker de werking van het apparaat
uit en zorg dat hij/zij vertrouwd raakt met het
gebruik ervan.
Belangrijke aanwijzingen:
Overhandig de gebruiks- en montageaan-
wijzing en zorg ervoor dat deze zorgvuldig
wordt bewaard. Alle informatie in deze
aanwijzing dient zorgvuldig in acht te
worden genomen. Deze informatie betreft
aanwijzingen met betrekking tot de veilig-
heid, bediening, installatie en het onder-
houd van het apparaat.
2.13
Inbedrijfname
Bij de ingebruikname van de warmtepomp-
installatie dienen naast de instellingen op het
2e bedieningsniveau ook de specifieke instal-
latieparameters vastgelegd te worden. Deze
worden op het 3e bedieningsniveau met co-
debeveiliging ingesteld.
Alle parameters dienen een voor een gecon-
28
troleerd te worden. De ingestelde waarden
dienen in de kolom ingestelde waarde van
de ingebruiknamelijst in hfdst. 2.15 op pag. 40
genoteerd te worden.
Aanwijzing: Niet alle instellingen leiden direct
tot een wijziging. Sommige instellingen worden
pas onder bepaalde omstandigheden of na
afloop van een wachttijd geëffectueerd.
1
CODE NR.
Om de parameters in het 3e bedieningsniveau
te kunnen wijzigen, moet de juiste 4-cijferige
code worden ingesteld. In de fabriek is de
code 1 0 0 0 geprogrammeerd. Na het in-
drukken van de PRG-toets (controlelampje
gaat branden), kan het eerste getal door aan
de draaiknop te draaien worden geselecteerd.
Door de PRG-toets nogmaals in te drukken,
wordt het getal bevestigd en gaat het tweede
getal van de code knipperen. Door aan de
draaiknop te draaien, kan het tweede getal
van de code worden geselecteerd, etc. Als de
4-cijferige code goed is ingevoerd, verschijnen
er vier streepjes in het display. De toegang tot
het 3e bedieningsniveau is geautoriseerd en in
het display verschijnt CODE OK. Bij het slui-
ten en opnieuw openen van het klepje moet
de code opnieuw worden ingevoerd. Voor
het aflezen van instellingen hoeft de code niet
opnieuw te worden ingevoerd.
2
TAAl (SPRACHE)
Druk de PRG-toets in en kies met de draai-
knop een taal. Bevestig vervolgens met de
PRG-toets.
3
KONTRAST
4
WEERGAVEDISPl
Selecteer hier wat er in het display, bij gesloten
klepje moet worden weergegeven. U kunt kie-
zen tussen buitentemperatuur, retourtempera-
tuur, weekdag met tijd, warmwatertempera-
tuur of temperatuur van het mengcircuit.
5
NOODBEDRIjF
De storing Fatal Error en het noodbedrijf: de
parameter NOODBEDRIJF kan AAN of UIT
geschakeld worden.
Instelling NOODBEDRIJF op AAN:
Zodra er zich storingen voordoen waarbij de
warmtepomp uitvalt, gaat de programmascha-
kelaar automatisch naar de stand noodbedrijf.
WPMi
Instelling NOODBEDRIJF op UIT:
Zodra er zich storingen optreden en de
warmtepomp uitvalt, neemt de 2e warmte-
bron voor de verwarming alleen het vorstbe-
veiligingsbedrijf over. Daarna kan de klant zelf
de bedrijfstoestand NOODBEDRIJF kiezen.
6
KOElEN
Wanneer in de verwarmingsinstallatie
bouwzijdig een plaatwarmtewisselaar wordt
geïntegreerd, kan met de WPW passief
worden gekoeld.
De parameter moet op PASSIV
worden ingesteld!
Opmerking: De parameter is enkel
1 0 0 0
toegankelijk als een FEK of een FE7
aangesloten is. Koelwerking is enkel
mogelijk in zomerwerking!
Koelwerking met FE7
De FE7 beschikt niet over een
dauwpuntbewaking. Bijgevolg kan hij enkel
in combinatie met klimaatconsoles met
condensaatafvoer worden gebruikt. Parameter
6 moet dan op VENTILATOR worden
ingesteld.
Koelwerking met FEK
De afstandsbediening FEK beschikt over een
dauwpuntbewaking en kan worden gebruikt
voor oppervlakteverwarmingen (bijv. vloerver-
warmingen, muurverwarmingen enz.). Parame-
ter 6 moet dan op OPPERVLAKTE worden
ingesteld.
De ingestelde aanvoertemperatuur wordt
vergeleken met de berekende dauwpunt-
temperatuur, zodat de waarde niet onder het
dauwpunt daalt.
Bij gebruik van klimaatconsoles met afstands-
bediening FEK moet parameter 6 op
Ventilator worden ingesteld.
Volgende instellingen kunnen voor
koelwerking in parameter 6 voor FE7
of FEK worden geselecteerd:
-
RUIMTETEMP (kamertemperatuur)
Als de ingestelde kamertemperatuur
wordt overschreden, begint de
koelwerking (uitgang KOELEN=230V).
Als de waarde 2K onder de
kamertemperatuur ligt, wordt de
koelwerking uitgeschakeld. (uitgang
KOELEN=0V)
-
AANVOERTEMP en Hysterese
(aanvoertemperatuur en hysteresis)
De koelwerking wordt geregeld
aan de hand van de ingestelde
aanvoertemperatuur. De
warmtedragerpomp schakelt in bij:
[aanvoertemperatuur + hysteresis]
Warmtedragerpomp ook
bij onderschrijding van de
aanvoertemperatuur.
De [aanvoertemperatuur + hysteresis]
moet minstens 3 K < kamertemperatuur
liggen. Lagere aanvoertemperaturen leiden
tot een snellere afkoeling van de kamer.
Zodra bij de instelling OPPERVLAKTE
de berekende dauwpunttemperatuur 2
K groter is dan de ingestelde nominale
aanvoertemperatuur, wordt deze door de
dauwpunttemperatuur overschreven en
fungeert ze als regelfactor.