inSTALLATie
Voorbereidingen
3.4
Werking van het toestel
De inlaatventilator zuigt buitenlucht het toestel in. De uitlaat-
ventilator zuigt de afvoerlucht uit de woonruimtes het toestel in.
Buitenlucht en afvoerlucht worden door een partikelluchtfilter in
gescheiden kanalen van een kruistegenstroomwarmtewisselaar
geleid. De buitenlucht wordt in de kruistegenstroomwarmtewis-
selaar verwarmd en als toevoerlucht naar de woonruimtes geleid.
De afvoerlucht koelt af in de kruistegenstroomwarmtewisselaar
en wordt als afgezogen lucht door de verdamper en dan naar de
open lucht geleid.
De kruistegenstroomwarmtewisselaar zorgt ervoor dat de warmte
van de afvoerlucht tot 90 % weer met de toevoerlucht naar de
woonruimte wordt teruggevoerd.
Bovendien wordt er warmte uit de buitenlucht gewonnen door een
lucht/water-warmtepomp. De in de verdamper aan de buitenlucht
onttrokken energie wordt in de condensor overgedragen aan het
verwarmings- resp. warmwatersysteem.
Bij lage buitentemperaturen of een grote warmtevraag van het
verwarmings- resp. warmwatersysteem wordt door een elektri-
sche nood-/bijverwarming voldaan aan de extra verwarmings-
vraag.
3.4.1 Vriesbescherming kruistegenstroomwarmtewisselaar
Een in het buitenluchtdebiet ingebouwde warmtewisselaar ver-
warmt de buitenlucht voor en voorkomt dat de kruistegenstroom-
warmtewisselaar bevriest.
3.4.2 Bufferwerking voor luchtverwarming
Als een verwarmingssysteem met een laag afnamevermogen en
een lage warmtecapaciteit wordt gebruikt, bijv. een luchtverwar-
mingselement, in beweging gezet door de ventilatieluchtstroom
van de woning, kan het onderste deel van de boiler als buffervat
gebruikt worden. Hier wordt het warmteoverschot tussentijds
opgeslagen zodat de intervallen van de compressor verminderd
worden. Deze functie kan geactiveerd worden in het menu „WARM
WATER" met de parameter „WW-BUFFERWERKING".
U kunt de werkwijze bepalen door het positioneren van de boi-
lertemperatuursensor.
Als de boilertemperatuursensor in de bovenste positie staat, wordt
ca. 100 l water met de gewenste warmwatertemperatuur klaar
gehouden. De resterende boilerinhoud wordt als verwarmings-
buffer gebruikt en heeft een temperatuur die overeenkomt met
de verwarmingsaanvoertemperatuur.
Als de boilertemperatuursensor in de onderste positie staat, wordt
de totale boilerinhoud op de gewenste warmwatertemperatuur
gehouden.
6 | LWZ 5 S Trend / LWZ 8 S Trend
4.
Voorbereidingen
4.1
Montageplaats
Om de frontdeur ongehinderd te kunnen openen, is zowel voor
als rechts naast het toestel een minimale vrije ruimte vereist. De
vereiste hoogte van het vertrek hangt af van het feit of er al dan
niet een omleidkap wordt gebruikt of dat de luchtslangen recht-
streeks aangesloten worden (zie het hoofdstuk „Montageplaats /
Minimumafstanden"). Voor servicewerkzaamheden moet aan de
rechterzijde van het toestel een minimale afstand aangehouden
worden.
Het is niet toegestaan het toestel in vochtige ruimtes te installeren.
De ruimte waarin het toestel moet geïnstalleerd worden, moet
voldoen aan de volgende voorwaarden:
- De ruimte moet vorstvrij zijn.
- De vloer moet voldoende draagkrachtig zijn. Naast het ge-
wicht van het toestel moet rekening gehouden worden met
de boilerinhoud.
- De ondergrond moet horizontaal, effen, vast en stevig zijn.
- Wanneer het toestel in een stookruimte geplaatst wordt,
moet ervoor gezorgd worden dat de werking van het verwar-
mingstoestel niet nadelig beïnvloed wordt.
- Op basis van de hoeveelheid koudemiddel moet het minimale
volume van de opstelruimte in acht genomen worden (zie
„Technische gegevens / Gegevenstabel").
Materiële schade
!
De vloer in de opstelruimte moet ongevoelig zijn voor
water. Tijdens de werking van het toestel scheidt de bui-
tenlucht dagelijks tot 50 l condenswater af. Bij verkeerd of
gebrekkig onderhoud kan er water lekken. Wij adviseren
om in de opstelruimte een afvoerputje te voorzien.
www.stiebel-eltron.com