1. Ontluchtschroef
4. Draai het contactsleuteltje naar de stand Aan. De
elektrische brandstofpomp begint te werken. Hierbij
komt er lucht bij de ontluchtschroef naar buiten. Laat
het sleuteltje op Aan staan totdat er een volle straal
brandstof bij de schroef naar buiten komt.
5. Zet de ontluchtschroef weer vast en draai het sleuteltje
op Uit.
Opmerking: Normaal gesproken zal de motor na
bovenstaande ontluchtingsprocedure starten. Indien de
motor echter niet start, kan er lucht tussen de injectiepomp
en de injectors zitten; zie Injectors ontluchten.
Starten en stoppen van de
motor
Belangrijk: U moet het brandstofsysteem ontluchten
voordat u de motor start als u deze voor de eerste keer
start, de motor is afgeslagen omdat de brandstof op was,
of onderhoudswerkzaamheden aan het brandstofsysteem
zijn uitgevoerd; zie Brandstofsysteem ontluchten.
Motor starten
1. Neem plaats op de bestuurdersstoel, haal uw voet van
het tractiepedaal zodat deze in de neutraalstand komt,
stel de parkeerrem in werking, zet de gashendel op Snel
en controleer of de activerings-/blokkeringsschakelaar
op Blokkeren is gezet.
2. Draai de contactschakelaar op Aan/Voorgloeien.
Een automatische tijdschakelaar zorgt ervoor dat de
motor 6 seconden wordt voorgegloeid.
3. Daarna draait u het sleuteltje op Start.
Laat de motor bij het starten langer dan 15 seconden
draaien. Laat het sleuteltje los zodra de motor start.
Figuur 39
Als de motor nogmaals moet worden voorgegloeid,
draait u het sleuteltje eerst op Uit en vervolgens op
Aan/Voorgloeien. Herhaal dit indien nodig.
4. Laat de motor op een laag stationair toerental lopen
totdat deze is opgewarmd.
Motor afzetten
1. Zet alle bedieningsorganen in de neutraalstand, stel
de parkeerrem in werking, zet de gashendel op laag
stationair en laat de motor op een laag stationair
toerental lopen.
Belangrijk: Laat de motor 5 minuten stationair
lopen voordat u deze afzet of nadat de machine
volledig belast is gebruikt. Indien u dit nalaat,
kunnen er problemen met een turbo-dieselmotor
ontstaan.
2. Draai het sleuteltje op Uit en haal het uit het contact.
Toerental van de
messenkooien instellen
Om ervoor te zorgen dat de maaikwaliteit constant en van
hoog niveau blijft en het gazon na het maaien een gelijkmatig
uiterlijk krijgt, is het belangrijk dat de toerentalregeling van de
messenkooien (die zich onder de bestuurdersstoel bevindt)
juist is afgesteld. U stelt het toerental als volgt in:
1. Selecteer de maaihoogte waarop de maaidekken zijn
ingesteld.
2. Kies de rijsnelheid die het meest geschikt is voor de
maaiomstandigheden.
3. Bepaal de juiste instelling voor het toerental van de
messenkooien; gebruik hiervoor de bijbehorende
grafiek op sticker 110–0996 (Figuur 41) voor de
Reelmaster 5510 en 5610 met maaidekkooien van
17,8 cm of sticker 110–8923 (Figuur 42) voor de
Reelmaster 5410 met maaidekkooien van 12,7 cm.
Om het toerental in te stellen, draait u aan de knoppen
(Figuur 40) tot de wijzer de gewenste instelling aangeeft.
1. Knoppen voor de toerentalregeling van de messenkooien
34
Figuur 40