1. Dop van hydraulische tank
4. Verwijder de peilstok uit de vulbuis en veeg deze af
met een schone doek. Steek de peilstok in de vulbuis.
Verwijder deze daarna en controleer het vloeistofpeil.
Het vloeistofpeil moet 6 mm van de markering op de
peilstok staan. Niet te vol vullen.
5. Als het peil te laag is, vult u voldoende vloeistof bij
totdat het peil de vol-markering bereikt.
6. Plaats de peilstok en de dop op de vulbuis.
Contact tussen snijplaat en
messenkooi controleren
Elke dag voordat u gaat maaien moet u het contact tussen
de snijplaat en de messenkooi controleren, ongeacht of
de maaikwaliteit bij een eerdere maaibeurt aanvaardbaar
is geweest. Er moet over de volle lengte een licht contact
tussen de messenkooi en de snijplaat zijn (zie Contact tussen
snijplaat en messenkooi afstellen in de gebruikershandleiding ).
Torsie van wielmoeren
controleren
Haal de wielmoeren aan met 94 tot 122 Nm. na 1-4
bedrijfsuren en opnieuw na 10 bedrijfsuren. Haal de
wielmoeren daarna om de 250 bedrijfsuren aan.
WAARSCHUWING
Als de wielmoeren niet steeds de juiste torsie
hebben, kan dit leiden tot lichamelijk letsel.
Figuur 38
Het brandstofsysteem
ontluchten
U moet het brandstofsysteem ontluchten voordat u de
motor start, indien zich één van de volgende situaties heeft
voorgedaan:
•
Eerste keer starten van een nieuwe machine.
•
De motor is gestopt vanwege een tekort aan brandstof.
•
Er zijn onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd aan
onderdelen van het brandstofsysteem; bijvoorbeeld er is
een nieuw filter gemonteerd, de waterafscheider heeft een
onderhoudsbeurt gekregen, enz.
GEVAAR
In bepaalde omstandigheden zijn dieselbrandstof
en brandstofdampen uiterst ontvlambaar en
explosief. Brand of explosie van brandstof kan
brandwonden of materiële schade veroorzaken.
• Gebruik een trechter of tuit; brandstof
uitsluitend in de open lucht bij een afgezette
of koude motor bijvullen. Eventueel gemorste
brandstof opnemen.
• Vul de brandstoftank niet helemaal. Vul de
brandstoftank totdat het peil 6 mm tot 13 mm
van de onderkant van de vulbuis staat. Dit geeft
de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten.
• Rook nooit wanneer u met brandstof bezig bent
en houd de brandstof weg van open vlammen
of vonken.
• Bewaar de brandstof in schone, veilige en
goedgekeurde containers en zorg dat de dop op
zijn plaats blijft.
1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en
controleer of de brandstoftank minstens half vol is.
2. Open de motorkap.
3. Draai de ontluchtschroef op de brandstofinjectiepomp
open (Figuur 39) met een 12 mm sleutel.
33