Storingsmeldingen
Probleem
Mogelijke oorzaken
F01
De deurafdichting en/of het kamerafdichtvlak
is verontreinigd of de deurafdichting is de-
fect.
De deurafdichting werd niet correct ge-
plaatst.
De sterilisatiekamer is te warm of te vochtig. Laat de autoclaaf afkoelen en wrijf de sterilisatiekamer met
De helling van de autoclaaf is te vlak.
De condens kan niet naar achteren uit de
steriliseerkamer afvloeien.
De autoclaaf staat in een te warme omge-
ving.
De minimale afstanden tot de omgevingsop-
pervlakken werden niet gerespecteerd.
De afvoeropening van de condensspoel in
de waterafvoerzijde (links) van de interne
opslagtank is geheel of gedeeltelijk verstopt.
F02
De autoclaaf zit te vol.
De helling van de autoclaaf is te vlak.
De netspanning is te laag, slechte stroom-
voorziening in het gebouw (bijv. te kleine in-
stallatie, beschadigd stopcontact, meerdere
apparaten aan een stopcontact of zekering)
zodat de stoomgenerator niet kan opwar-
men.
F04
Het filter "Condensterugloop" is verstopt.
Wat kunt u doen?
Controleer de deurafdichting en het kamerafdichtvlak op
verontreinigingen en vreemde voorwerpen en maak deze
evt. schoon. Controleer de deurafdichting op defecten en
vervang deze indien nodig, zie
[} pagina 44].
Controleer of de deurafdichting correct is geplaatst, zie
Deurdichting vervangen
[} pagina 44]. Plaats de deuraf-
dichting zodanig in de groef dat het brede afdichtingsvlak
naar de sterilisatiekamer wijst.
een pluisvrije doek droog.
TIP: Voor een succesvolle vacuümtest moet de sterilisatie-
kamer droog en koud zijn.
Controleer de helling van de autoclaaf naar achteren. Al-
leen bij een voldoende helling kan de condens volledig
naar achteren uit de steriliseerkamer afvloeien.
Vanuit een horizontale positie moeten de voorste apparaat-
poten met minstens drie omwentelingen worden uitge-
draaid.
Schroef de beide filters "Condensterugloop" en "Vacuüm"
(beide direct onderaan in de bodem van de sterilisatieka-
mer, achteraan en vooraan) uit en controleer of ze veront-
reinigd/verstopt zijn. Reinig de filters indien nodig, zie
in de ketel reinigen
[} pagina 46].
De omgevingstemperatuur moet < 40°C bedragen. Er
wordt een maximale temperatuur van 25°C aanbevolen.
Houd de minimale afstanden tot de omgevingsoppervlak-
ken aan (zie aanwijzingen in het technische handboek).
Het apparaat mag alleen worden ingebouwd wanneer een
voldoende ventilatie kan worden gegarandeerd.
Controleer de uitlaatopening van de condensspoel als
volgt:
1.
Neem het tankdeksel van de interne opslagtank af.
2.
Neem ook de vultrechter af indien die aanwezig is.
3.
Controleer of de afvoeropening van de condensspoel
vooraan onder het tankdeksel verstopt is en of de
rubberen afdekking de opening bedekt.
Neem de maximaal toegelaten laadhoeveelheden in acht,
zie
Autoclaaf laden
[} pagina 23].
Controleer de helling van de autoclaaf naar achteren. Al-
leen bij een voldoende helling kan de condens volledig
naar achteren uit de steriliseerkamer afvloeien.
Vanuit een horizontale positie moeten de voorste apparaat-
poten met minstens drie omwentelingen worden uitge-
draaid.
Controleer het stopcontact in het gebouw of test de auto-
claaf op een ander stopcontact of een ander stroomcircuit.
Schroef het filter "Condensterugloop" (achterin de kamer-
bodem) eruit en controleer of het verontreinigd/verstopt is.
Maak het filter zo nodig schoon, zie
gen
[} pagina 46].
12 Bedrijfsstoringen
Deurdichting vervangen
Filter
Filter in de ketel reini-
55