Figuur 56
Onderhoud
aandrijfsysteem
De bandenspanning
controleren
Onderhoudsinterval: Bij elk gebruik of dagelijks
Controleer de bandenspanning. De voor- en
achterbanden moeten een spanning hebben van 0,83
tot 1,03 bar.
GEVAAR
Een te lage bandenspanning vermindert
de stabiliteit van de machine op hellingen.
decal117-0169
Hierdoor kan de machine omkantelen,
waardoor lichamelijk of dodelijk letsel kan
ontstaan.
Pomp de banden niet te zacht op.
Torsie van wielmoeren
controleren
Draai de wielmoeren vast met een torsie van 94 tot
122 N·m na 1 tot 4 bedrijfsuren en nogmaals na
10 bedrijfsuren. Haal de wielmoeren daarna om de
250 bedrijfsuren aan.
WAARSCHUWING
Als de wielmoeren niet steeds de juiste torsie
hebben, kan dit leiden tot lichamelijk letsel.
Zorg dat de wielmoeren met de juiste torsie
zijn aangedraaid.
De tractieaandrijving
afstellen voor de
neutraalstand
De machine mag niet kruipen als het tractiepedaal
niet is ingetrapt. Als de machine kruipt, moet u de
tractieaandrijving als volgt afstellen:
1.
Parkeer de machine op een horizontaal
oppervlak, zet de motor af en laat de
maaidekken neer op de grond.
2.
Krik de voorkant van de machine op tot de
voorbanden vrijkomen van de vloer van de
werkplaats. Zorg ervoor dat de machine steunt
op de rustpunten van de krik om te voorkomen
dat de machine per ongeluk valt.
45