•
Gebruik B5 (biodieselinhoud 5%) of mengsels met
een lager percentage in koud weer.
•
Controleer afdichtingen, slangen en pakkingen,
die in contact met brandstof komen, omdat zij in de
loop der tijd hierdoor kunnen worden aangetast.
•
De kans bestaat dat een brandstoffilter na verloop
van tijd verstopt raakt, nadat u bent overgestapt
op een biodieselmengsel.
•
Neem contact op met uw leverancier als u
informatie over biodiesel wenst.
1.
Plaats de machine op een horizontaal vlak, laat
de maai-eenheden neer, zet de motor af en
verwijder het sleuteltje.
2.
Maak de omgeving van de dop van de
brandstoftank schoon. Gebruik hiervoor een
schone doek.
3.
Verwijder de dop van de brandstoftank
29).
1. Dop van brandstoftank
4.
Vul de tank met brandstof tot aan de onderkant
van de vulbuis.
5.
Draai de tankdop na het vullen stevig vast.
Opmerking:
Vul de brandstoftank na elk
gebruik indien dit mogelijk is. Dit beperkt
mogelijke condensvorming in de brandstoftank
tot een minimum.
Tijdens gebruik
Veiligheid tijdens het werk
Algemene veiligheid
•
De eigenaar/gebruiker is verantwoordelijk voor
ongelukken die persoonlijk letsel of materiële
schade kunnen veroorzaken, en hij dient zulke
ongelukken te voorkomen.
•
Draag geschikte kleding en uitrusting,
zoals oogbescherming, een lange broek,
Figuur 29
stevige schoenen met een gripvaste zool en
gehoorbescherming. Draag lang haar niet los en
draag geen losse kleding of juwelen.
•
Gebruik de machine niet als u ziek, moe of onder
de invloed van alcohol of drugs bent.
•
Geef uw volledige aandacht als u de machine
gebruikt. Zorg ervoor dat u met niets anders bezig
bent waardoor u kunt worden afgeleid, anders
kunnen er letsels ontstaan of kan eigendom
worden beschadigd.
•
Voordat u de motor start: zorg dat alle
aandrijvingen in de neutraalstand staan, de
parkeerrem in werking is gesteld en u zich in de
bestuurderspositie bevindt.
•
Vervoer geen passagiers op de machine en houd
omstanders en kinderen weg uit het werkgebied.
•
Gebruik de machine uitsluitend bij een goede
(Figuur
zichtbaarheid zodat u kuilen en verborgen gevaren
kunt vermijden.
•
Gebruik de machine niet op nat gras. Als de wielen
hun grip verliezen, kan de machine gaan glijden.
•
Houd uw handen en voeten uit de buurt van de
maai-eenheden.
•
Kijk achterom en omlaag voordat u achteruitrijdt
om er zeker van te zijn dat de weg vrij is.
•
Wees voorzichtig bij het naderen van blinde
hoeken, struiken, bomen, en andere objecten die
uw zicht kunnen belemmeren.
g021210
•
Schakel de maai-eenheden uit wanneer u niet
maait.
•
Verminder uw snelheid en wees voorzichtig
als u een bocht maakt of wegen en voetpaden
oversteekt met de machine. Verleen altijd
voorrang.
•
Laat de motor enkel draaien in goed
verluchte omgevingen. Uitlaatgassen bevatten
koolstofmonoxide, dat dodelijk is bij inademing.
•
Laat een machine met draaiende motor niet
onbeheerd achter.
•
Doe het volgende voordat u de bestuurdersstoel
verlaat:
– Parkeer de machine op een horizontaal
oppervlak.
– Schakel de maai-eenheid/maai-eenheden uit
en laat de werktuigen zakken.
– Stel de parkeerrem in werking.
– Zet de motor uit en verwijder het sleuteltje
(indien aanwezig).
– Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot
stilstand zijn gekomen.
•
Gebruik de machine uitsluitend als het zicht goed
is en bij geschikte weersomstandigheden. Gebruik
de machine niet als er kans op bliksem is.
27