Gebruiksaanwijzing
1.2 Instellen en bedienen gasdrukregelaar
In de doorsnede van de gasdrukregelaar op blz. 5 zijn de posities van de bedieningsorganen aangegeven
waarmee de gasdrukregelaar ingesteld of bediend kan worden. Af fabriek is de gasdrukregelaar ingesteld zoals op
het controlerapport en typeplaten aangegeven is.
A
Instellen de geregelde uitlaatdruk Pd.
B
Instellen aanspreekdruk van de maximum drukbeveiliging van de veiligheidsafslagklep.
C
Veer aanspreekdruk van de minimum drukbeveiliging van de veiligheidsafslagklep (indien aanwezig).
D
Drukknop voor bediening drukvereffeningsventiel over veiligheidsafslagklep.
E
As veiligheidsafslagklep voor resetten veiligheidsafslagklep.
F
Instelpunt stuurdrukregelaar. Af fabriek is deze correct ingesteld en behoeft normaliter geen nastelling indien
er geen veranderingen aan de gasdrukregelaar plaatsgevonden hebben.
De aanspreekwaarde van de, eventueel aanwezige, minimumdrukbeveiliging is een vaste waarde (zie typeplaatje).
Indien een aanwezige minimumdrukbeveiliging ongewenst is, kan deze buiten werking gesteld worden door de
minimum veer (zie C in bovenstaand figuur) te verwijderen. Dit is te bewerkstelligen door de onderliggende bus
volledig uit te draaien, de veer te verwijderen, en de bus weer geheel in te draaien.
De invloed van instellingen worden op de typeplaatjes aangegeven in mbar per omwenteling (p
6
DDD3101GHNL/11-2019/rev.13
RS300S
/turn).
as